| |
De Herkaauwer. No. III tot V. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1815. In gr. 8vo. 215 Bl. f 3-6-:
Het verwondert ons, dat wij bij het achtbaar Collegie nog de kwestie niet hebben hooren opperen, of titel, vignet en spreuk op den duur wel blijken gelukkig gekozen te zijn? Immers wij kunnen het lieve dier op het omslag daar zoo vreedzaam niet zien liggen, of wij denken: ja, beestje, gij hadt mede verwacht, nu eens op uw gemak uit te rusten en over het oude na te breeuwen - maar, ja wel, dat gelijkt er naar! Inderdaad, het is slechts voor een klein gedeelte herkaauwing van die soort, als b.v. het terugzigt op onze negentienjarige Babylonische gevangenis. Het opgestooten rund loopt integendeel de halve wereld af om te grazen, en maar spoedig in de haast een luttel te kaauwen, wat zoo weelderig en zoo spoedig groeit, als het bijna niet te verslikken is.
| |
| |
Nu, de eigenaars verliezen er niet bij. Eindelijk zal er toch, hopen en bidden wij, eens tijd tot gerust en bedaard herkaauwen komen; en dan hebben wij deze laatste wijsheid, die waarlijk niet gering, misschien wel onmisbaar, mits inzonderheid wel herkaauwd en wel verduwd, is, nog mool meêgenomen. Herkaauwers zijn, in allen geval, geene profeten, al is hunne werkzaamheid ook nog het beste middel om zoo wat in de profeterij te doen.
Verre zij het dan van ons, dat wij dit geringe bezwaar tegen het uithangbord dezes politieken winkels zouden willen doen strekken, om de waar, die men er verkoopt, in eenig mistrouwen te brengen. Geen Fransche modekramer kan zijne oude en nieuwe spullen met meer smaak, met meer geest satsoeneren en uitstallen, dan de schrijver of schrijvers van dit periodieke werkje hunne gedachten. En daarenboven hebben deze denkbeelden veelal eene Hollandsche hechtheid en gewigt. Men vindt er keus van zaken - die natuurlijk niet nieuw zijn, (de menschelijke behoeften blijven al meest dezelfden; het saizoen alleen brengt hierin eenige verandering te weeg) maar die daarom niet nalaten, meestal eenen geheel nieuwen vorm, eene eigene, gansch oorspronkelijke tournure te hebben. Dit is op zichzelve gewis hoogst verdienstelijk; de ondervinding leert toch maar, dat men onder beschaafde menschen de beste, de onontbeerlijkste dingen zonder zulk een nieuw kleurtje niet gebruiken kan. Maar met dat al komt hier eene belangrijke vraag te pas: of, namelijk, het nieuwe fatsoen het dadelijk gebruik der zake gemakkelijker make, dan wel omgekeerd Hierop nu moeten wij antwoorden, dat de schrijvers de waarheid dikwijls op eene zeer treffende wijze weten in het licht te stellen, en van het ridendo dicere verum uitnemend partij te trekken. Somtijds, echter, dit minder het geval. De hoed is wat zwaar; hij belemmert het licht te zeer, inzonderheid door de menigte strikken, of pluimen, of bloemen, die iemand zoo voor de oogen wemelen, dat men het voorwerp geheel uit het gezigt verliest. Diep geputte gedachten, lange vol- en tusschenzinnen, met allerlei geestige toespelingen, zijn, hoe dikwijls ook herkaauwd, voor iedereen niet te verduwen.
Ziehier, tot betere kennis der zaken, eene soort van inventaris, waaruit men ten minste de assortimenten kan opmaken,
| |
| |
van welke wij daarna een of ander nog eens wat nader in oogenschouw kunnen nemen.
Vervolg van het kort overzigt. Chateaubriand. Een droom. Nederlandsche letterkunde. Eenige uitlegkundige gissingen over de onverwachte verschijning van napoleon in Frankrijk. Napoleon. De bourbons. De Franschen. De oorlog tegen buonaparte. Het spook der Alpen. De rottenval. Godsdienst en staatkunde. Brief van eenen verduwer aan de herkaauwers. Oppositie-partij. Themistocles buonaparte. Wat zullen zij nu met hem uitrigten? Iets ('t welk evenwel weinig te beduiden heeft) over de voorzegkunde.
Van eenige dezer voorwerpen begrijpt men terstond, waartoe ze dienen moeten. Andere hebben meer overeenkomst met hetgeen de vrouwen een mooi katoentje of neteldoekje noemen; het scilicet, of wel de bestemming, blijft daarbij een raadsel, waarnaar nu eens gemakkelijker, dan moeijelijker te gissen valt. Wij, die alles bekeken hebben, vonden hier stukjes van den dag, voiles en kapers voor den eenslags opgekomen storm, losse aardigheden om er op een' feesttijd mooi mede te zijn; maar ook solidere stukken, die in de staatkundige huishouding altijd van belang zijn, welke men, zonder zich te ruïneren, niet alle jaren kan verwisselen, en wier inrigting daarom van groot gewigt is. Hieronder rekenen wij vragen omtrent de regten des troons, de vereischten der grondwet, betrekking van godsdienst en staat enz., hier deels opzettelijk, deels van ter zijde behandeld. Omtrent dezen, nu, hebben wij ons, doorgaans, wel voldaan gevonden. Er heerscht in de geopperde denkbeelden zoo wel gematigdheid als liberaliteit. Men heeft voordeel gedaan met de ondervinding der laatste jaren, zonder zich door de uitkomst zoo geheel te laten besturen en zwenken, als zij zwakke geesten dikwijls van het eene tot het andere, en dan weer van het andere naar het eene uiterste gewoon is te werpen, eene bare der zee gelijk. En, hebben wij ons ook vrij wat zachter over de politieke geloofsbelijdenis van den heer chateaubriand uitgelaten dan hier geschiedt, wij moeten hier in vele opzigten regt geven; inzonderheid, nu wij de Histoire de la Revolution de 20 Mars 1815 van Monsieur gallois gelezen hebben, die alle verbetering door de omwenteling vlakuit ontkent, en tot de overwegende nuttigheid der druk- | |
| |
pers toe stellig betwist. Doch, op eenige andere punten blijven wij, echter, verschelen; en houden wij tevens dit verschil
voor zeer gewigtig, ten aanzien van de duurzame rust der volken. Wij gelooven niet, dat lodewijk XVI slechts een particulier was, nadat zijne oproerige onderdanen hem daarvoor hadden verklaard, en beschouwen dus zijne teregtstelling wel degelijk als een moord, een koningsmoord. Wij meenen even zeer, dat lodewijk XVIII zich niet op de keuze van het Fransche volk alleen beroepen en gronden moest, omtrent zijn regt op de kroon. Dat regt was niet heel duidelijk, althans niet heel stevig, en liet gewisselijk de mogelijkheid over, dat de wind eens spoedig weer uit eenen anderen hoek blies; dat trouwens, zonder de erkentenis van het regt, wel gebeurd is. Hij kon daarom misschien toch wel van het eerste jaar, in plaatse van het negentiende, zijner regering gesproken hebben; immers, hij had niet geregeerd; hij was in de uitoefening zijner functien belet; het is wel: ééns burgemeester, altijd burgemeester; maar niet: regerende. Wij zouden dus den koning ook niet gaarne slechts het uitvoerend bewind noemen. En, schoon wij erkennen, dat d schrijvers veel waars en geestigs zeggen over de nutteloosen verkeerdheid van eenen middelstand tusschen den vorst en het volk, ter vorming van eenen ring en bolwerk om den troon; zoo kan men toch, ten opzigte der bereikbaarheid van allerlei, ook de hoogste staatsambten, voor allerlei, ook de nederigste burgers, te veel en te weinig doen. Die soort van standsveranderingen, (met de volksverhuizingen te vergelijken) dat hunkeren van allen, die eenige ware of ingebeelde bekwaamheid bezaten, naar regeringsposten, welke de omwenteling hier zoo wel als elders in haren trein voerde, waren gewis doodelijk voor de rust en welvaart der maatschappij. In deze en andere opzigten komt het ons dan wel eens voor, dat de doorgestane beroering, die zeker goed en kwaad heeft opgeworpen, bij deze heeren nog niet zoo geheel bedaard en bezonken is, maar dat nog sommige verkeerde begrippen
bovendrijven. Zij zijn ons, over het geheel genomen, nog wat rijkelijk nieuwerwetsch, ook in het godsdienstige, waarin wij meer dan zedelijkheid, dan deugd, zien; schoon het gewis, slechts als zoodanig en in zoo verre, van een stellig belang is voor den staat.
| |
| |
Wij zullen, ten slot, een staaltje geven der geestige schrijfwijze, en kiezen daartoe
‘Het spook der Alpen.
Men wil, dat het monument, om hetwelk te ontwerpen zoo vele geleerden, bouwmeesters, en kunstenaars in beweging gebragt, - en hetwelk, wanneer de schutsgeest van napoleon zijn' gunsteling niet te vroeg verlaten had, op den berg Cenis opgetrokken zou geworden zijn, zich op de daartoe bestemde plaats, zonder behulp van menschelijke handen en harsenen, geheel van zelve heeft opgerigt. Dit wonderwerk moet zich, vooral ten tijde van den geweldigen tweestrijd, waarin zich de waaghals, wien het aanging, met betrekking tot het al of niet bijeenkomen van het Meiveld, bevonden heeft, ten aanzien en aanhooren van vele geloofwaardige getuigen, in den omtrek vertoond hebben.
De berg zelve (zelf) was het voetstuk van het kolossale gedenkteeken, waarvan men de navolgende beschrijving geeft: -
Het stelt eene gestrande en dreigend nederhangende arke noachs voor, in het oogenblik, dat zij de dalbewoners door hare nederstorting schijnt te zullen verpletteren. De reine en onreine dieren breken van alle zijden los, in hetzelfde tijdstip, dat een gekroonde roofvogel, van eene ongehoorde grootte, met uitgespreide vlerken zich op het meest naar boven gekeerde einde der arke vastklemt. Aan datzelfde einde, ziet men den ouden heer noach met zijne drie zonen, die men zich voorstellen kan, uit de verschillende vensters van het schip geklommen te zijn. Sem staat in eene bedaarde houding op zijne kroon te turen, en cham en japhet houden den slimmen vogel ieder bij een vleugel vast; terwijl noach, met het hoofd tusschen de twee po(o)ten van den roi des vautours geplaatst, op de rigting, die het vaartuig in zijne hagchelijke nederhelling zou kunnen nemen, met zigtbaren angst en verlegenheid acht slaat. Het waggelend gevaarte is van alle zijden en op verschillende hoogten met luchtbollen omringd, om de uit alle gaten en reten uitkijkende passagiers, zoo mogelijk, te redden. In het schuitje van eenen derzelven ziet men het wapen en de andere attributen der Franschkeizerlijke waardigheid. De geweldig bewogen mantel met bijen, die er afhangt, doet zien, dat de wind uit het noorden
| |
| |
waait; schoon de gek, die boven den midden-schoorsteen der ark geplaatst is, de tegengestelde windstreek aanwijst.’
Vervolgens verandert het tooneel, en er volgt eene prozapoëtische aanspraak van een' schrikkelijk grooten reus tot de onderscheidene volken van Europa; doch die de arme volken, vreezen wij, dikwijls niet regt verstaan en begrijpen zullen. Nu, de schrijvers zelven vreezen zoo iets. Het volgende is nog al duidelijk:
‘Hoort het, vorsten der aarde! Verneemt het, o volkeren, die opgeroepen zijt, om in het boek der toekomst te lezen, en zijne orakelen te vervullen!
Nimmer liet zeus zijne kinderen tweemaal in dezelfde dwaling vervallen;
Maar ook nimmer liet hij zijne gebiedende oogwenken straffeloos verachten!
Wee u, wanneer de geduchte kring der verzamelde helden slechts een vernieuwd en belagchelijk pleit tusschen ajax en ulysses oplevert!
Geen hunner komt het toe, de wapenen van den verdelger van Troyen (Troje) te erven!
Werpt ze op de houtmijt! En laat de vlam, wanneer zij onder het gejuich der bevrijde volkeren ten hemel stijgt, de gehate teekenen van den moordlust vernielen!
Een heiliger worstelstrijd zal het zinneloos gekletter der zwaarden vervangen.
Themis daalt vriendelijk neder op de grensscheidingen der zich verbroederende landen.
Zij bestrooit ze met bloemen, en herschept ze in deuren van vreedzame woningen.’ - Ons papier is vol. |
|