| |
Natuurkundige Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. VIIden Deels 2de Stuk. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1814. In gr. 8vo. 114 Bl. f 1-:-:
Dit Stuk bevat twee zeer belangrijke, beide met goud bekroonde, Verhandelingen. De eerste, van den beroemden Hoogleeraar brugmans, loopt over de gesteldheid van den dampkring, waarin de zoogenaamde hospitaalversterving, bij gewonden, plaats heeft. Dit gewigtig vraagstuk wordt zeer beknopt en duidelijk in vier Hoofdstukken behandeld. In het eerste spreekt de Schrijver over den aard en de verschijnselen dier ziekte; in het tweede, over hare oorzaken; in het derde, over de gesteldheid en zamenstelling van den dampkring, welke er onmiddellijk aanleiding toe geeft; en eindelijk, in het vierde, over de middelen, door welke die gesteldheid kan worden voorgekomen, of, plaats hebbende, het best en spoedigst verbeterd.
Na het opgeven der verschillende namen, waaronder de ziekte, bij de Schrijvers, beschreven wordt, en eene aanmerking over het min juiste der gewone benaming, hospitaalversterving, teekent de Schrijver in het eerste Hoofdstuk kortelijk de verschijnselen en toevallen op, waaronder dezelve voorkomt; waaruit blijkt, dat eerst het geheele gestel wordt aangedaan, alvorens de wond verslimmert, en er zich teekenen van versterf in opdoen; dat de eerste graad der ziekte eene zekere moeijelijkheid is in het genezen zelfs van eenvoudige wonden, gepaard met koortsigheid; dat zij met ongemeene snelheid voortgaat, en, niet gestuit in de beginselen,
| |
| |
of naderhand behoorlijk behandeld, in eene volslagene verrotting van het aangedane deel en den dood des lijders overgaat. Uit deze opgave worden eenige gevolgen, betrekkelijk den aard der kwale, getrokken. Brugmans beschouwt haar als eene koortsziekte, met toevallen, aan haar alleen eigen; dit eigendommelijke be staat vooral in het plotseling ontstaan en haastig toenemen der versterving, en in den bijzonderen aard des etters, welken de zweren der gewonden opleveren, zijnde zoo wel in het begin, als bij het einde der ziekte, met meer eiwit, dan gewone etter, met vrije soda, en met een bijzonder beginsel bezwangerd, hetwelk er een' sterken, eigenaardigen stank aan mededeelt; daarenboven, vooral in het laatste tijdvak, geeft hij koolstofzuur en zwavelhoudende waterstoflucht, en bevordert de verrotting zeer sterk. - In dit opzigt heeft dus de kwaal overeenkomst met de pokken en andere etterende uitslagziekten, waarvan zij echter wederom door den meer slependen gang der koorts (§4. § 10, No.3) verschilt. - Daar ondertusschen de bijzondere versterving in de zweren vooral het eigendommelijke in deze ziekte uitmaakt, kunnen wij richerand, wien brugmans hierin schijnt bij te vallen, niet toestemmen, dat hospitaalversterving geene juiste benaming is. Versterving is toch het kenschetsende in deze ziekte, wanneer zij zich geheel ontwikkelt, en wel eene bijzondere soort van versterving, de vrucht van omstandigheden, welke men buiten hospitalen zelden aantreft.
De oorzaken der ziekte, waarover het tweede Hoofdstuk gaat, zoekt de Schrijver gedeeltelijk in den lijder zelven, gedeeltelijk buiten hem. Elke gewonde is er vatbaar voor, meest echter zulk een, wiens geheel gestel, door omstandigheden, op de ziel of het ligchaam werkende, vooraf is verzwakt; voorts maakt de eene wond vatbaarder dan de andere, en 't is bijzonder, dat getrepaneerden in vatbaarheid boven allen gaan. Onder de gelegenheidsoorzaken stelt brugmans bovenaan de besmetting; toonende hij tegen riche- | |
| |
rand, dat hier eene ware besmetting plaats heeft, waarvan de bron vooral in zweren, door hospitaalversterving aangedaan, vervolgens ook in allerlei stinkende, of veel etter gevende zweren, is gelegen; hebbende ook deze smetstof, even als het pestgif, eene zekere vastheid, zoodat zij zich aan allerlei werktuigen en stoffen hecht, en daarin jaren lang aanwezig blijft. Dierlijke, stinkende uitvloeisels, echter niet zoo zeer menschendrek, en ook vooral een door de ophooping van vele menschen bedorven dampkring, geven aanleiding tot onze kwaal. Deze besmettelijkheid onzer ziekte wordt met eene bijzondere zorgvuldigheid betoogd, en de Lezer tot volkomene overtuiging gebragt.
Met het derde Hoofdstuk vangt de beantwoording der vraag eigenlijk aan. Allerbelangrijkst is, om de zinrijke eenvoudigheid en om de gewigtige resultaten, het onderzoek, hetwelk brugmans in de ziekenzalen, waar hospitaalversterving plaats had, heeft in 't werk gesteld. In een welingerigt hospitaal verschilt de gesteldheid van den dampkring weinig van de gewone; en brugmans proeven bevestigen hier op nieuw die van humboldt en anderen. Heeft er hospitaalversterving plaats, zoo vond hij den dampkring vooral besmet met koolstofzuur, zwavelhoudende waterstoflucht, en een bijzonder stinkend dierlijk beginsel, dat, in de lucht opgenomen, de smetstof, of althans het onmiddellijk voertuig der smetstof is, en dat, onder andere eigenschappen, ook die bezit, van de rotting zeer bijzonder te bevorderen, zoo als uit eenige vergelijkende proeven gebleken is. Daarenboven is die dampkring arm aan zuurstof en rijk aan stikstof. - Daardoor is dan het eerste gedeelte der vraag, naar het oordeel des Schrijvers, beantwoord; waarbij men echter nog wel eenige inlichting nopens den aard dier bijzondere dierlijke stof, waarin de besmettende kracht eigenlijk huisvest, zoude verlangen. De Schrijver acht haar uit stikstof, waterstof en koolstof zamengesteld, waarbij wij echter gaarne de zuurstof wilden gevoegd hebben.
| |
| |
Hare verrotting bewijst toch het tegendeel niet, en het is niet zeer waarschijnlijk, dat er bestanddeelen in het dierenrijk gevonden worden, vooral van dien aard, zonder zuurstof, hetwelk bijna altijd den band uitmaakt, welke de overige bestanddeelen zamenhecht.
Na de ontvouwing der oorzaken, waaruit de hospitaalversterving ontstaat, volgt eigenaardig de aantooning der middelen, waardoor men de gesteldheid in den dampkring, die haar te wege brengt, of voorkomen, of, plaatshebbende, wegnemen kan. Dit is het onderwerp van het vierde en laatste Hoofdstuk. - De voorbehoedmiddelen komen allen daarop neêr, dat het hospitaal wél gelegen en wél zij ingerigt; dat daar behoorlijke zorge, ten aanzien van het luchten der vertrekken, zoo wel door vensters, als langs den bodem, ten aanzien van de reinheid, de zorgvuldige afscheiding en behandeling der zieken, plaats hebbe. Heeft de hospitaalversterving wezenlijk plaats, dan vond de beroemde Schrijver, wiens gezag hier, door zijne veeljarige en ruime ondervinding, allezins gelden mag, de meeste baat, in de zieken in de open lucht te leggen, of althans van vertrek te doen verwisselen; terwijl de zalen, waar de dampkring door de smetstof verontreinigd is, gelucht en gezuiverd worden. Tot die zuivering beveelt hij vooral de Guitonsche berookingen aan, ook van alle linnen, verbanden, beddegoed enz., waaromtrent men niet te zorgvuldig wezen kan. Dit geheele Hoofdstuk is der lezing en behartiging overwaardig. daar er niets geleerd, niets aangeraden wordt, hetwelk niet door eene reeks van waarnemingen en proeven is bevestigd, en van hetwelk men zich, ook in de gewone praktijk, niet met vrucht zoude kunnen bedienen. In één woord, deze Verhandeling behoort in de handen van elk Geneeskundige te komen en te blijven: zij is, en ten aanzien van de zaken, en ten aanzien van den stijl, een nieuw toevoegsel tot den welverdienden roem des geleerden en schranderen Schrijvers.
| |
| |
De tweede Verhandeling strekt ter beantwoording eener vrage over den Brandspiegel van archimedes. Het is den geschiedkundigen bekend, dat bij sommige Schrijvers, onder de vernuftige middelen, waarmede die vaderlandlievende Geleerde het belegerd Syracuse tegen de Romeinen verdedigde, ook het verbranden der vijandelijke vloot, door middel van brandspiegels, wordt opgenoemd. Daar anderen hiervan zwijgen, en de zaak zelve vrij ongeloofelijk voorkomt, hebben velen aan de waarheid van dit geschiedverhaal getwijfeld; en ook zij, die de zaak zelve aannamen, verschilden in de bijzonderheden. In 't bijzonder was men geneigd, in deze geschiedenis iets vreemds, een blijk van verloren gegane Natuurkennis te zoeken. Dit maakte de oplossing van het vraagstuk juist niet gemakkelijker. De kundige Schrijver dezer Verhandelinge, de Heer j.p. van cappelle, heeft echter deze zwarigheden vermijd, door een beter standpunt te kiezen. Geene nieuwe natuurkundige bespiegelingen, geen opsporen van onbekende geschiedkundige bronnen, maar eene oordeelkundige ontwikkeling van 't gene omtrent deze zaak is in 't midden gebragt, gaf hem de oplossing, welke de Maatschappij voldoende keurde, en met haar, zoo wij vertrouwen, elk Geleerde.
De Verhandeling is in drie Afdeelingen verdeeld. In de eerste wordt de vraag beantwoord: of de daad van archimedes, op zichzelve beschouwd, mogelijk zij. Hier toont van cappelle eerst aan, dat zoodanig eene verbranding onmogelijk met een' hollen spiegel kon geschieden. Vervolgens onderzoekt hij de mogelijkheid, of de vereenigde werking van platte spiegels zulk een uitwerksel hebben kan. Hij draagt de opmerkelijkste theorien voor, welke de wiskundigen hier gevolgd zijn, en bepaalt zich vooral tot die van anthemius, nader gewijzigd en met proeven bevestigd door buffon. Daaruit nu blijkt werkelijk de mogelijkheid eener hevige brandstichting, op vrij verren afstand, door middel van zamengestelde platte spiegels.
| |
| |
In dit Hoofdstuk spreidt de geleerde Schrijver enee groote belezenheid en vergevorderde taalkennis ten toon; vele plaatsen uit min bekende Schrijvers worden er, de eene minder, de andere meer, in opgehelderd, en van de vorderingen der Ouden in dit gedeelte der natuur-, of liever toegepaste wiskunde, beslissende bewijzen gegeven. Daaraan is echter meer bijzonder de volgende Afdeeling gewijd, waarin de mogelijkheid der daad, in betrekking tot de optische kennis der Ouden, onderzocht wordt. Ook dit gedeelte der vraag wordt bevestigend beantwoord; toonende de Schrijver eerst in 't algemeen aan, dat de Ouden die eigenschappen des lichts, die wetten zijner beweging, waarop de spiegelkunde gebouwd is, kenden, en dat zij van deze kennis ook tevens gebruik wisten te maken; en vervolgens, dat men gerust aan archimedes die mate van kennis kan toekennen, zoo uit hoofde van zijne bekende schranderheid, en bijzondere ervarenheid in alles, wat de toepassing der wiskunde op de verschijnselen der Natuur betreft, als omdat hij zich werkelijk met de spiegelkunde bezig gehouden, en zelfs daarover geschreven heeft. In deze Afdeeling wordt tevens bewezen, dat de door archimedes gebezigde spiegels niet van glas, maar veeleer van metaal, geweest zijn. In de derde, eindelijk, wordt deze zaak meer bepaald uit een geschiedkundig oogpunt beschouwd, en te dien einde vooral het gezag der Schrijvers, die van deze uitvinding gewagen, overwogen. Van cappelle grondt zich hier voornamelijk op dat van galenus en lucianus, die het uitdrukkelijk zeggen, en op eenige Schrijvers van later tijd, welke zich hier op het gezag van dio en diodorus beroepen. Schoon men nu in de overgeblevene werken dier beide laatsten geene melding van het geval gemaakt vindt, beneemt dit niets aan de waarde dier aanhalingen, daar er, toen die latere Schrijvers schreven, nog werken
van die Geschiedschrijvers kunnen voorhanden geweest zijn, welke wij niet bezitten. De zwarigheid, dat noch li- | |
| |
vius, noch polybius, die in alles, wat de verdediging van Syracuse betreft, zoo uitvoerig is, noch plutarchus, iets van die verbranding door spiegels zeggen, tracht van cappelle op te lossen, door aan te nemen, dat deze poging van archimedes niet veel meer dan eene mislukte proef was, zoo als uit den aard der zake genoeg is op te maken; en dat zij dus niet in alle, welligt niet in die bronnen werd gevonden, welke die drie Schrijvers hebben geraadpleegd. Onze Schrijver is echter voorzigtig genoeg, juist uit dit gebrek aan eenstemmigheid in de Geschiedschrijvers, tot niet meer dan de waarschijnlijkheid der gebeurtenisse te besluiten; en tevens, dat het verhaal niet, dan zeer vergroot, is tot ons gekomen. Hoe dit ook zij, den aandachtigen Lezer dezer Verhandelinge zal het niet ontsnappen, dat de vorderingen der Ouden, ook in de proefondervindelijke Natuurkunde, veel grooter waren, dan men zich thans veelal verbeeldt. Hierop de aandacht te vestigen, is wel zeker het doel der opgave zoo wel, als der beantwoording dezer vrage geweest; en dat doel, gelooven wij, heeft de Maatschappij volkomen bereikt bij allen, die eenigen prijs op ware wetenschap stellen.’ |
|