derlijk huis verlaat, tot een aandenken en pand harer zusterlijke liefde, en menige minnares haren verloofde, zal willen
schenken, gelijk wij weten, dat dikwijls, en met het weldadigst gevolg, het geval was met de Zedekundige Lessen van gellert; terwijl ieder echtgenoot, die eene waardige gade waardeert, zich hartelijk verheugen zal, als hij dit boek veel in hare handen ziet, en zijnen avond uitmuntend wel besteed zal rekenen, als hij de lezing van, en gesprekken over, hetzelve van de moeder met zijne en hare dochters kan bijwonen.
Ewald's hartelijke, godsdienstige toon, zijne kiesche wellevendheid, zijne wereldkennis en groote ingenomenheid met godsdienst en zedelijkheid, gelijk ook zijne, hem bijzonder eigene, onderhoudende en tevens krachtige schrijfwijze, zijn bekend; en wij kunnen alzoo volstaan met eene korte aanwijzing van den inhoud, en van den loop zijner denkbeelden. Dit Deel bevat 21 Voorlezingen. I. De Mensch in het gemeen en de menschen. (Het was in het oog van ewald, voor onzen tijd voor het minst, noodig, de Zedeleer, als een grondslag, met de beschouwing der menschelijke natuur te beginnen. Wat zijn wij? wat moeten wij worden? en hoe kunnen wij dat worden? hierop komt alles neêr.) II. De ligchamen der menschen. (Tempelen van Gods geest; uitnemend geschikte tempelen van Gods geest.) III. De Mensch een denkend wezen. IV en V. Een gevoelend wezen. VI. Een hartstogtelijk wezen. VII. Een zedelijk wezen. VIII. Een godsdienstig wezen. Na deze aanwijzing, uit hoe velerlei aandriften en krachten de mensch is zamengesteld, even als zijn ligchaam uit zoo vele vaten, spieren, zenuwen en sappen bestaat, en hoe die alle noodig en tot één doel werkzaam zijn, volgt, in IX, eene beschouwing van den zedelijken toestand des menschen. Hier leeren wij het zedelijk kwaad als algemeen, en alzoo als thans ten minste behoorende tot onze natuur, en desniettegenstaande als voor toerekening vatbaar, kennen; maar ook buiten twijfel als vatbaar voor verbetering, en dus de