Een wederwoord aan Den Recensent ook der Recensenten.
Nooit, dat wij weten, was het gezochte, altijd was het gegeven ergernis, door betoonde vijandige gezindheden, welke ons, steeds met tegenzin, noopte tot wederschrijven tegen het Maandwerk, den Recensent. Wat toch heeft het Publiek aan zulke soort van schermutselingen? Den weldenkenden stooten ze, den goedhartigen bedroeven ze, den onnadenkenden vermaken ze, den meesten vervelen ze, en verre de minsten zijn in staat, bij gebrek aan belangstelling, of overzigt der zake in haar geheel, naar eisch te oordeelen. Zoo werden wij onlangs, door den meestertoon in genoemden Recensent, gedrongen tot het aanvoeren van eenige onwederlegbare, grove misslagen; ten einde hem te nopen, zich voortaan te bepalen tot eigen hos en grond. Doch met welk gevolg? Dat men, met leedvermaak en blijkbaren triomf, en zijdelingsche inblazing zelfs van voorbedachte overtreding, het Publiek doet weten, dat een onlangs door ons geplaatst Verhaal, Louiza Venoni, hetzelfde zijn zou, wat den gang betreft, met een in 1808 medegedeeld, Bettina geheeten; terwijl, onzes achtens, juist dit verschillend opschrift aan eene onwillige dwaling het eerst moet doen denken. Wij feliciteren intusschen die Heeren met hun gelukkig geheugen, en wenschen alleen, dat zij er voor het vervolg een beter gebruik van mogen maken. Dan, zij drijven al verder de onheuschheid, om geen strenger woord te bezigen, tot die hoogte, van ons te dreigen met tentoonstelling van de onbestaanbaarheid onzer vroegere politieke gevoelens met de tegenwoordige! - Te allen tijde bewust van onze zuivere bedoelingen, laten wij het oordeel over dezen trek aan den weldenkenden Lezer verblijven, bedanken intusschen Heeren Recensenten wel zeer voor het toegediende ontbijt, gelijk het daar heet, maar schelden hun gaarne den maaltijd kwijt, daar wij, met den wijzen salomo, eene
drooge bete, en rust daarbij, zouden verkiezen boven een huis vol geslagte beesten, met twist!