den smaaks worden. - Vooreerst schijnt de Dichter den staatkundigen en natuurlijken dood zoo wat verward te hebben; ten andere blijven wij volstrekt in het onzekere, waar napoleon dan eigenlijk en eindelijk heen moet, - voorwaar eene pijnlijke onzekerheid! en eindelijk hebben wij maar geen zin aan de Seine in Nederland; neen, God beware ons voor de navolging van Rome en Frankrijk! Ook zijn wij waarlijk te vroom, om dat vervloeken van vader en moeder van den schuldigen met genoegen te hooren; gelijk al die pestdampen en toegeknepen gorgels en strotten, enz. enz. onze verbeelding en onze zenuwen pijnlijk aandoen. - Belgt misschien onze toon den Dichter? Wij antwoorden hem dan in goeden ernst, dat, gelijk de uitersten elkander altijd raken, alzoo gelach de natuurlijke vrucht is van eene overspannen poging om te treffen; doch, dat dit onze achting niet
wegneemt voor de mate van vuur, dichttalent, en deelneming in de zegepraal der menschheid, die op deze wijze kunnen zondigen.
No. 2. Wij laten dit stukje te liever volgen, omdat het met het voorgaande eenige gelijkheid van verdienste en wanverdienste heeft. Hoe zeer toch de eerste pleiten moge voor een gedicht, bij zulk eene blijde gelegenheid vervaardigd, en voor eene fout, om deze eigen gelegenheid zoo natuurlijk en zoo vergeeflijk; de goede smaak, het belang onzer waarlijk schitterende dichtkunst heeft hare onafdingbare regten. Alleen de volkomen geoefende, de meester in de kunst, kan zich, onzes oordeels, veilig wagen in die hoogte van aaneengeschakelde, allerstoutste beeldspraak, waar de onzin en het walgelijke dikwijls aan de kracht en het schoone grenzen. En, gelijk de gebreken vooral van meesters besmettelijk zijn, zoo bedenke men toch, dat het juist de allergeweldigste of hoogstgespannen uitdrukkingen van mannen als bilderdijk en helmers niet zijn, die hun den hoogen, stevigen dichtroem hebben bezorgd. De drie eerste coupletten zijn waarlijk treffend; maar nu wordt het vasthouden des zelfdenbeelds, het uitwerken en volgen in de bijzonderheden, gedwongen. Het is niet meer de vrije stroom des gevoels, en het gevoel asleen is de bron des goeden smaaks; de verbeelding, den meester spelende, wordt avontuurlijk. De Heer van pellecom vergeve ons deze aanmerking. Wij achten ze van te meer belang, hoe meer aanleg voor hooge, stoute poëzij zijn stuk waarlijk kenmerkt.