Leerrede, uitgesproken door Cornelis Fransen van Eck, den 15 Februarij 1815, bij gelegenheid van deszelfs eerste predikbeurt na den dood van Mr. Jan Otto Sluiter, Hoogleeraar in de Grieksche en Romeinsche Letterkunde aan het Athenoeum te Deventer. Aldaar, bij L.A. Karsenbergh. In gr. 8vo. 32 Bl. f :-10-:
Wij houden deze Leerrede, zonder eenige sieraden der kunst, in ieder opzigt voor een meesterstuk; in eenheid, duidelijkheid, geleidelijke orde, mannelijken ernst, kiesche taal, echte welsprekendheid. Daarenboven noemen wij dezelve een meesterstuk van vernuft en vinding; zij geeft voor Bijbeluitlegging, wat zij geven moet, is geheelenal beoefenend, en werkt, bij eenen op het oog bijzonder schralen tekst, het zuiverst gevoel van eerbied en liefde voor den Zaligmaker krachtig op. Zij is tevens een meesterstuk van aandoenlijke, welverdiende hulde aan de nagedachtenis van den te regt zoo algemeen betreurden, voortreffelijken sluiter, wiens aandenken eindelijk door dezelve vooral den kweekelingen der doorluchtige Schole onvergetelijk en regt heilzaam worden moet. De Lijdenstekst, waaraan de Spreker gehouden was, schijnt tot dit alles weinig geschikt: Jo. XVIII:28-32. Dan, het eerste deel der Leerrede vestigt de aandacht op de wijze, op welke Joannes aangaande den dood van zijnen