Leerrede over de Vaderlandsliefde; uitgesproken den 7den Mei 1815, door N. Lobrij, Predikant te Leeuwarden. Aldaar, bij J.W. Brouwer. In gr. 8vo. 19 Bl. f :-5-8
Een voortreffelijk opstel, hoogst gepast voor het tegenwoordig oogenblik, maar tevens van eene blijvende waarde. Geen enkel woord te veel of te weinig; zeer geleidelijk, zeer eenvoudig, schoon, door den roerenden ernst en het treffend gevoel der waarheid. De tekst, Ps. CXXII:6, wordt met weinige woorden opgehelderd. Dan, I. de ware aard der Vaderlandsliefde ontwikkeld; (en hoe beminnelijk wordt bij die ontwikkeling deze deugd!) II. de drangredenen tot deze deugd aangewezen: 1) algemeene verpligting tot menschenliefde; 2) de naauwere betrekking tot den landgenoot; 3) de verbindende kracht van het maatschappelijk verdrag; 4) de dankbaarheid, aan het Vaderland verschuldigd; 5) de voordeelen, welke uit de Vaderlandsliefde voor ons voortspruiten; en 6) het voorbeeld van onzen Heer Jezus. (Naauwelijks kunnen wij ons onthouden dit laatste geheel af te schrijven, zoo krachtig en overtuigend wordt deze drangreden ontwikkeld.) Om wijze redenen mogt Hij (onze Heer Jezus) geene voorschriften van deze deugd aan zijne Medeburgers geven; zijn leven en sterven is voor ieder' Christen het beste voorschrift. - Gewis! zoo duidelijk en krachtig, als Hij daardoor spreekt, kon Hij nimmer door woorden tot hem spreken! III. Hoe wij die deugd, vaoral in den tegenwoordigen tijd, zullen uitoefenen. De bijzonderheden worden slechts aangestipt; maar de laatste: ‘Is het Vaderland in nood, dan vinde het in U eenen hartelijken Vriend, die zich over deszelfs toestand ernstig bekommert, en voor deszelfs redding alles over heeft,’ wordt ontwikkeld en aangedrongen; en hier ontvangen wij waarlijk niet dan gouden appelen in zilveren schalen. Gebed,