Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNog een woord, rakende Den Recensent, ook der Recensenten.Wij hebben het dan weer op nieuw danig verkorven bij den Heer haakman, of, zoo men wil, bij deszelfs dapperen Voorvechter!Ga naar voetnoot(*) Het lust ons niet, en het Publiek zal | |
[pagina 379]
| |
ons deswege dankweten, aan hem meerdere woorden te verkwisten. Alleen bedanken wij hem voor het ons toegediende Recept; maar de Kerm. miner. (zeer oordeelkundig nevens de Spir. nitr. dulc. als neêrzettend middel aangeprezen!) zou ligtelijk eene verkeerde werking kunnen doen; weshalve wij de vrijheid nemen, hem, op onze beurt, het gebruik der Kerm. miner., als een losmakend en slijmoplossend voorschrift, dat hem veel verligting zou kunnen geven, aan te bevelen. Geweldig boos is wijders de Heer marcusGa naar voetnoot(*), omdat wij te kennen gegeven hebben, dat de gravure der Portretten in het werk van Prof. bosscha ons in het geheel niet beviel. Hij heeft de beleefdheid ons te zeggen, dat wij van zijne kunst hoegenaamd geen verstand hebben, en is wel zoo goed ons eenig onderrigt mede te deelen; er nevens voegende, dat wij niet de afdrukken in de verkocht wordende exemplaren, maar zijne proeven hadden moeten beoordeelen! Wij hebben dat inderdaad niet geweten; anders zouden wij ons wel gewacht hebben, den Graveur te berispen, maar veeleer, op grond van iets, dat wij niet gezien hadden, (de proefdrukken, namelijk, waarop de Heer marcus zich beroept) den armen Plaatdrukker hebben doorgehaald; of, zoo wij al gewaagd hadden iets op de gravure aan te merken, den Uitgever duchtig gekapitteld over de vermoedelijke overhaasting van den Kunstenaar. Dan, dat alles komt nu te laat; en, daar de kogel dan toch door de kerk is, verstouten wij ons, den Heere marcus te zeggen, dat wij toch zoo oliedom niet zijn, als hij ons de eere doet te onderstellen; - dat ook ons oog niet zoo geheel ongeoefend is ten aanzien van de kunst, en wij onze opmerking zelve van de grofheid der bewerking van gezegde Portretten ten bewijze hiervan mogen aanvoeren; - dat de Heer marcus zijnen te regt verworven kunstroem gewisselijk aan betere proeven van bekwaamheid is verschuldigd; en dat zijne zoogenaamde verdediging, (ondanks de bespottelijke lofspraak in hetzelfde No. van den Recensent, de Prentjes keurig bewerkt noemende!) onzes inziens, niet anders is dan een vijgeblad, hetwelk uiterst gebrekkig zijnen dienst verrigt. Voorts bedanken wij hem voor zijn regt leerzaam onderrigt, ten aanzien van Carricatuur-platen; welk woord elders, in stede van omtrekken, door ons gebezigd werd, alleen om onze meening van gelijksoortigheid in bewerking aan te duiden. Wij hebben almede in gezegde No. gevonden eene zoogenaamde Recensie van den Polydorus des Heeren wiselius, | |
[pagina 380]
| |
opzettelijk ingerigt ter wederlegging van die, bevorens in ons Maandwerk geplaatst, en wel goeddeels in een' vijandigen en hatelijken trant. Vanwaar en waartoe deze bitterheid? Wij, voor ons, laten gaarne en met vertrouwen het oordeel den kundigen en onpartijdigen Lezer verblijven, en voelen ons niet geneigd of geroepen, deswege het harnas aan te gespen. Maar, ten einde den Opperbaas der Recensenten, zoo mogelijk, meerdere bescheidenheid, voor 't minst eenige omzigtigheid te leeren, lust het ons, eens een en ander staaltje bij te brengen, hoe jammerlijk in zijn keurmeesterlijk werk soms de bal wordt misgeslagen. In de Merkwaardige Voorspelling van het Fransche Schrikbewind, in een der Nos. van den Recensent des vorigen jaars, wordt jean françois laharpe, de Fransche Schrijver van de Cours de Littérature, voormaals vriend van voltaire en Deïst, naderhand ernstig Roomschgezind Christen en bloedige hekelaar der Omwentelinge, die voorlang dood is, verward met den Zwitser laharpe, opvoeder van alexander, die, zoo ver wij weten, zich nimmer in 't godsdienstige of staatkundige onderscheiden heeft, nog leeft, zelfs, volgens de Couranten, op 't Congres te Weenen zijn vaderland Waadland vertegenwoordigt, en dus geene weduwe heeft. In het Anagram ald. (bl. 406) merkt men aan, dat napoleon in 1802, het tiende jaar der Republiek, (dus geen drukfout) Keizer geworden is: terwijl het bekend is, dat hij in Mei 1804 eerst tot Keizer uitgeroepen, en in December gekroond is. Hiermede vervalt de geheele aardigheid diens letterkeers. In No. III van dit jaar vinden wij, in eene Recensie van een werkje des Heeren de perponcher, navolgende keurige Noot, waarin denzelven ‘eene in het oog vallende misrekening’ wordt aangewezen: ‘De Heer de perponcher,’ zoo luidt zij, ‘neemt het voorbeeld aan (van) eene komeet, die, bij voorbeeld, haren geheelen omloop om de zon in 500 jaren volbrengt; en aan dezelve geeft hij de helft van dien tijdkring, 250 jaren, om van haren naasten stand aan, tot hare verste verwijdering van de zon te geraken. Maar het is immers bewezen, dat de beweging der kometen om hare zonnen elliptisch is, en dat dus de 250 jaren, die deze komeet besteedt tot het verlaten en hernemen van haren naasten stand aan de zon, ter beschrijving van eenen elliptischen boog gebruikt worden, zoo dat zij tot de grootste verwijdering van de zon slechts 125 jaren, en 125 andere ter terugkeering in de grootste nabijheid der zon noodig heeft; hetgeen derhalve de onjuistheid der uitdrukking van de perponcher aantoont.’ - Eene nieuwe Sterreloopkunde inderdaad! Neen, zeer geleerde Heer, de redenering van den Heere de perponcher is juist, en de uwe valsch; daar het brandpunt van de Ellips niet in het midden, maar aan het einde is. - Sed ahe, jam satis est! |
|