| |
Oordeelkundige Geschiedenis van het Dierlijk Magnetismus, door J.P.F. Deleuze. Uit het Fransch. Met eene Voorrede van G. Bakker. Te Groningen, bij Schierbeek en van Boekeren. 1814. In gr. 8vo. XVI en 300 bl. f 2-10-:
Na de herhaalde lezing van dit belangrijk werkje, vereenigen wij ons geheel met het oordeel, dat de voortreffelijke bakker, in zijne voorrede, over hetzelve uitspreekt, en beschouwen het als allergeschiktst, om het Magnetismus, als geneesmiddel, te leeren kennen en waarderen. Hoewel met warmte en het volle gevoel der overtuiging geschreven, is er de bedachtzame toon van het wikkend oordeel in heerschend, en het blijkt allezins de vrucht te zijn eener langdurige ondervinding en van een diep nadenken. Een kort verslag van den voornaamsten inhoud zal onze Lezers overtuigen, dat wij, met deze woorden, niet te veel zeggen.
| |
| |
Eigenlijk hebben wij hier alleen het eerste deel van het werk, hoewel zulks, tot onze verwondering, op den titel niet staat uitgedrukt; en het is eerst het tweede, hetwelk aan den titel beantwoordt, en eene oordeelkundige beschouwing bevat der voornaamste schriften, over het Magnetismus (ten minste in Frankrijk) uitgekomen. Wij hopen, dat, bij de vertaling van dat deel, het zij de Vertaler of de waardige Voorredenaar, ook een overzigt zal voegen van hetgene er in andere landen over dat onderwerp het licht zag, en, dus doende, een meer volmaakt geheel leveren.
Deze bladen behelzen eene korte geschiedenis van de ontdekking en de eerste beginselen van het Magnetismus, benevens eene zaakrijke ontvouwing van deszelfs bestaan, aardien eigenschappen, en werking als geneesmiddel, waarin de Schrijver voornamelijk zijne eigene ondervinding raadpleegt, zijne, daarop gevestigde, denkbeelden volgt, zonder daarom hetgene anderen waarnamen te betwijfelen, of de waarde hunner verklaringen en beschouwingen in 't minst te willen verkleinen. Behalve eene Inleiding, waarin deleuze dit zijn oogmerk voordraagt en ontwikkelt, bevat dit deel tien Hoofdstukken. - Het eerste loopt over de ontdekking, de eerste bekendmaking van het Dierlijk Magnetismus, en de hinderpalen, welke hetzelve bij zijne geboorte gevonden heeft. Hier is ons het oordeel, hetwelk deleuze over de Fransche Akademisten velt, zeer opmerkelijk voorgekomen: want, terwijl de meeste overige voorstanders van het Magnetismus dezelve als oppervlakkige en partijdige beoordeelaars willen doen voorkomen, erkent deleuze, dat er zich toen velerlei omstandigheden vereenigden, om deze Geleerden van het ware gezigtpunt af te leiden; dat daartoe vooral de overdrevene aanmatigingen der Magnetiseurs, de voorstelling van het Dierlijk Magnetismus als een algemeen geneesmiddel, het geheimzinnige, waarmede men de verschijnselen omhulde, het wonderdadige, dat men er in vond, veel hebben toegebragt. Het verwondert ons
| |
| |
intusschen, dat hij, met zoo vele anderen, het die Geleerden wijt, dat zij hun onderzoek niet bij mesmer zelven, maar bij zijnen leerling d'eslon, hebben in 't werk gesteld; daar het toch wel bewezen is, dat de eerste zich daartoe niet wilde leenen. Voorts vindt deleuze in de ongelukkige twisten tusschen mesmer en deszelfs leerlingen, in de verschijning van den bedrieger cagliostro, juist op dat tijdstip, in de overeenkomst tusschen de verschijnselen van het Dierlijk Magnetismus en de, in het oog van het beschaafd Europa, belagchelijke wonderen van Saint-Médard, en eindelijk ook in den staatkundigen loop der gebeurtenissen, de hinderpalen, welke den voortgang dezer behandelinge hebben in den weg gestaan. Eene korte herinnering aan de verdiensten des Heeren de puysegur en het Straatsburgsch Gezelschap, in de bewaring, nadere toetsing en verspreiding van het Magnetismus, besluit dit Hoofdstuk.
Het tweede stelt de bewijzen voor het Magnetismus voor, en de middelen, om zich van deszelfs bestaan te overtuigen. Deleuze vindt dezelve voornamelijk in de welbewezene geschiedkundige waarheid der berigten, welke ons met de verschijnselen van hetzelve hebben bekend gemaakt, zonder zich veel met de natuurkundige mogelijkheid van die verschijnselen op te houden. Hierin moeten wij hem volkomen gelijk geven. De schijnbare tegenstrijdigheid van waarnemingen of proeven met andere, algemeen erkende, beginselen en daadzaken moet ons wel behoedzaam maken in het onderzoek van dezelve, maar geeft ons geenszins regt om dezelve te loochenen, of, door er aanstonds eene, naar onze manier van beschouwen verwrongene, verklaring van te geven, allen verder onderzoek te stuiten. - Het middel, hetwelk deleuze voorstelt, is dan ook alleen eigen onderzoek, door het dadelijk aanwenden der magnetische behandeling zelve op een genoegzaam aantal geschikte voorwerpen; deelende hij verder eenige zeer
| |
| |
doelmatige regelen mede, welke men daarbij in het oog moet houden.
In het derde Hoofdstuk draagt de Schrijver zijne denkbeelden voor, aangaande de magnetische vloeistof, en de middelen, waardoor het Magnetismus werkt. Men weet, dat mesmer zoodanig eene vloeistof, als eene wijziging eener algemeene, door het heelal verspreide vloeistof, aannam. Deleuze is mede van het bestaan van zulk eene stof overtuigd, zonder daar echter verder eenig bewijs voor bij te brengen. Hij beweert echter, dat wij haar niet kennen, en dus ook niet kunnen weten, of de magnetische vloeistof er eene wijziging van is. De bewijzen van mesmer voor dezelve acht hij onvoldoende, en beweert, dat wij, al wat wij van haar weten, aan de slaapwandelaars verschuldigd zijn. Zich op de getuigenissen van dezelve verlatende, stelt hij, dat die vloeistof, door den wil des Magnetiseurs inbeweging gebragt, op het voorwerp, hetwelk gemagnetiseerd wordt, werkt. De mogelijkheid van zoodanig eene werking ziet men in de ligchaamsbewegingen, welke aan onzen wil onderworpen zijn. Deze stelling wordt door den Schrijver hier nader ontwikkeld en door een voorbeeld opgehelderd; daar hij, met vele anderen, eene groote overeenkomst ziet tusschen dergelijke willekeurige bewegingen en de werking van het Magnetisme. Schoon nu de magnetische vloeistof door den wil wordt in beweging gebragt, neemt dit niet weg, dat zij hare eigene wetten van verspreiding en voortplanting volgt, zich met het eene ligchaam eer vereenigt dan met het andere, in haren weg afleiding en hinderpalen vinden kan, even als de Electriciteit enz. - Voorts stelt deleuze vast, dat, om deze vloeistof in werking te brengen, noodig is een werkdadige wil tot het goede, geloof in derzelver magt, en vertrouwen bij het gebruik van dezelve. De wil tot het goede, of liever tot het welzijn van den zieke, acht hij
noodig, omdat een kwade wil welligt minder krachtig werkt, en door den zieke zoude worden tegengegaan. Wij kunnen dit
| |
| |
nog niet toegeven; daar er toch voorbeelden genoeg voorhanden zijn, dat het Magnetismus nadeelig werkte, zoo als deleuze ook zelf in de noot (bl. 111) getuigt. Hij acht het geloof en vertrouwen ondergeschikt aan den wil, en als denzelven ondersteunende; omtrent even zoo, zouden wij denken, als ons elke ligchaamsbeweging, elke uitoefening van kracht, gemakkelijker valt, wanneer wij een vast vertrouwen hebben, dat wij het kunnen.
Het vierde Hoofdstuk leert ons de behandelingen, bij het Magnetiseren gebruikelijk, kennen. Hier verdeelt deleuze de voorstanders dezer kunstbewerking in drie Scholen; die van mesmer, die van de puysegur, en die der Spiritualisten. De vergelijking van dezelve met de drie voornaamste wijsgeerige Scholen komt ons wat ver gezocht voor. Wij althans kunnen het atomistisch stelsel van epicurus in mesmer's stellingen niet wedervinden; en wij lezen niet, met welke School die van de puysegur, welke, volgens deleuze, alleen op waarnemingen gegrond is, overeenkomt. Deleuze bekent tot deze laatste te behooren, en schijnt met de stellingen van mesmer, omtrent de eigenschappen der magnetische vloeistof, de polen in 't menschelijk ligchaam, enz. niet te kunnen instemmen. Hij verwerpt ook den omslag, dien mesmer bij de bewerkingen gebruikte, en loochent de noodzakelijkheid der crises (of geweldige zenuwtoevallen.) Van den anderen kant acht hij de physieke werking (de betasting, enz.) noodig, en verschilt hier wederom van de Spiritualisten, welke schier alles tot den blooten wil terugbrengen. Voor het overige bevat dit Hoofdstuk eene aanwijzing der manier om het Magnetismus aan te wenden, benevens van verschillende middelen om hetzelve te versterken en te wijzigen. Dit alles is bij deleuze uitermate eenvoudig, doch verschilt anders weinig van hetgene, uit andere werken, hieromtrent bekend is.
Eenige aanmerkingen, over het onderscheid van kracht
| |
| |
bij verschillende Magnetiseerders, maken het onderwerp van het vijfde Hoofdstuk uit. De Schrijver erkent, dat het verschil hier zeer groot is, en dat er zelfs, naar de uitspraak der slaapwandelaren, hier iets bijzonders, iets individueels plaats heeft: maar hij twijfelt aan de waarneming van mesmer, dat de gesteldheid van sommige menschen de werking van het Dierlijk Magnetismus geheel zoude beletten; hebbende noch hij, noch een zijner bekenden, ooit zoo iemand gevonden. De redenen van het verschil in kracht vindt deleuze in het verschil der voornaamste eigenschappen van eenen goeden Magnetiseerder.
Het zesde Hoofdstuk leert ons, dat het geloof in de kracht van het Magnetismus bij de gemagnetiseerd wordenden in het geheel geen noodzakelijk vereischte is; dat ook ongeloovigen deszelfs werking gevoelen, hoewel zij haar wel kunnen vertragen en verhinderen.
Het zevende handelt over de aanwending van het Magnetismus tot genezing der ziekten. De Schrijver erkent, dat de voorstanders van hetzelve deszelfs krachten wel eens meer, dan de waarheid of de aard der zake gedoogde, hebben opgevijzeld. Hij beweert, dat het verre is van een universeel middel te zijn; dat, wel verre van alle andere geneeskundige behandeling overbodig te maken, men nimmer, om hetzelve, de geneesmiddelen moet ter zijde stellen; dat het in zware ziekten dikwijls te leur stelt, doch in ligte ongesteldheden met voordeel gebruikt kan worden. In de meeste heete ziekten acht hij het ongepast, vooral in zulke, welke een ontstekingachtig karakter hebben; zonderende daarvan echter de keelontsteking, en die der borstingewanden, uit; doch, zoo ons voorkomt, ten onregte: want, hoewel die ziekten dikwijls meer plaatselijk zijn, en dus door afleiding en verspreiding der op één punt zamengedrongene levenskracht kunnen worden tegengegaan, zijn zij echter meestal het gevolg eener algemeene verheffing en spanning, welke niet dan door eene algemeen verzwakkende geneeswijze kan wor- | |
| |
den uit den weg geruimd. Wanorde in den bloedsomloop schijnt vooral naar het Magnetismus te luisteren. In slepende ziekten vond deleuze het meermalen zeer nuttig, het zij ter heeling, het zij ter verzachting. Daarentegen wraakt hij, zeer tegen het algemeen gevoelen en de ondervinding van velen, deszelfs gebruik in hevige zenuwkwalen; doch zonder blijkbare reden. Gaarne stemmen wij intusschen toe, dat het in zenuwkwalen, welke in eene algemeene levensverheffing haren grond hebben, niet dan schadelijk wezen kan. In ziekten, uit eenig organisch gebrek voortkomende, keurt deleuze de plaatselijke behandeling, met reden, af.
Het achtste Hoofdstuk handelt over het magnetisch slaapwandelen. Wij verkiezen dit woord, omdat het Neêrduitsch is, en toch inderdaad niets anders beteekent dan Somnambulismus, hetwelk door onzen Vertaler wordt voorgetrokken, die toch zelf ook de benaming slaapwandelaar bezigt. Wij bekennen, dat slaapwandelen de zaak slechts gebrekkig uitdrukt; maar dit is het geval van vele woorden, en Somnambulismus geest er althans geen duidelijker denkbeeld van, daar het volstrekt dezelfde beteekenis heeft. Men zoude zoo even goed kunnen beweren, dat het Fransche oui krachtiger, veelbeteekenender is, dan ons ja. - Wat nu het slaapwandelen aangaat, de Schrijver zegt te regt, dat dezelfde bewijzen, welke het bestaan van het Magnetismus staven, ook voor het slaapwandelen geldig zijn, en dat de vreemdheid van dit verschijnsel hier niets afdoet. Hij beweert voorts, dat hetzelve in het geheel niet noodig is tot het wel slagen der magnetische behandeling, en zelfs, uit hoofde der gevaarlijke proeven, waaraan de lust tot onderzoek, of bloote nieuwsgierigheid, de slaapwandelaars dikwijls onderwerpt, welligt meer nadeel dan nut heeft aangebragt; hoewel hij, van den anderen kant, erkent, dat men, zonder hetzelve, nooit zoo goed tot eene volle overtuiging van het bestaan des Dierlijken Magnetismus zoude gekomen zijn, en dat
| |
| |
men ook het meeste, wat wij aangaande deszelfs kracht en werking weten, aan de slaapwandelaars verschuldigd is. - Wat de verklaring van dit verschijnsel aangaat, dezelve is geheel overeenkomstig zijne beschouwing van het Magnetismus, waarin wij zagen, dat hij de werking eener fijne vloeistof erkent, die alles, of ten minste de meeste stoffen, doordringt, en van den Magnetiseur en den gemagnetiseerde, als het ware, slechts één organisch geheel maakt. De voorspellingen der slaapwandelaren acht hij gevolgen van het opgewekt instinct en van eene snelle berekening des verstands. Hij toont echter aan, dat men noch daaraan, noch aan hunne uitspraken over hunne kwalen en die van anderen, over het gebruik van geneesmiddelen, enz. een onbepaald vertrouwen moet hechten; daar zij in allen opzigte menschen blijven, zich blijkbaar vergissen, en niet vrij zijn van ijdelheid. Hij waarschuwt tevens voor het groote gevaar, dat er in ligt, misbruik van dit vermogen te maken, of hetzelve te overspannen. Dit Hoofdstuk is der lezing en behartiging overwaardig, vooral voor hen, die zich met magnetiseren bezig houden.
Het negende Hoofdstuk maakt ons met eenige hindernissen, gevaren en misbruiken van het Magnetismus bekend. Wij moeten deszelfs lezing aanprijzen aan allen, die hetzelve als een onschuldig kunstje beschouwen. De voorzigtige Schrijver wil, dat men het in ziekten, zeer ligte ongesteldheden uitgezonderd, nimmer zonder toestemming en toevoorzigt van een' Geneesheer aanwende; dat men den gemagnetiseerde nooit alleen als een voorwerp van nieuwsgierigheid of wetenschappelijk onderzoek beschouwe; dat men de welvoegelijkheid en kieschheid zorgvuldig in 't oog houde, enz.
In het tiende Hoofdstuk deelt ons deleuze eenige opmerkelijke waarnemingen mede, waartoe zijne vijf-en-twintigjarige beoefening van het Magnetismus hem gelegenheid gegeven heeft. Wanneer men dezelve leest, zal er veel van dat wonderbare en geheimzinnige verdwijnen, hetwelk velen over deze kunstbewer- | |
| |
king verspreiden, en het vertrouwen, hetwelk de lezing van dit boek gewis in elken lezer opwekt, zal nog versterkt worden. Uit dezelve blijkt zoo wel het vermogen van het Magnetismus in het genezen veler kwalen, als dat het verre is van alvermogend te zijn; zij bevatten belangrijke bijdragen ter opheldering van het slaapwandelen, en ter bevestiging van het veelzins gevaarlijke dezes toestands, als men er ruw mede omspringt.
Eene korte zamentrekking van het verhandelde, en opwekking tot nader onderzoek dezer belangrijke zaak, besluiten dit deel, waarvan wij de aandachtige lezing en overweging, na het gezegde, toch niet opzettelijk zullen behoeven aan te prijzen. |
|