Commissaris van het Kwartier Winschoten. Te Groningen, bij B. van der Kamp. In gr. 8vo. 15 Bl. f :-2-:
Drie stuks opwekkingen om zich te verzetten tegen den stroom, in Frankrijk op nieuw ontboeid. Zij verschillen, echter, in stof en vorm beide, zeer aanmerkelijk. Het eerste stuk, van den Heere dassevael, is meer redenering; het tweede gelijkt meer naar eene Philippica, en is ten minste in den vurig oratorischen toon; het derde is - een droom - eene verdichting, dus eenigermate poëtisch of profetisch, in dien lateren toestand der Joodsche dichtkunst, toen zij, op vreemden bodem, hare oorspronkelijke hooge vlugt had verloren. Elk dezer vormen heeft zijne gunstiger en ongunstiger zijde. De eerste voert met zich eene zekere bedaardheid, eene zekere vastheid, die ook hen eenigzins beweegt, welke, hetzij om wat reden, niet eigenlijk ontvlambaar zijn. Daarentegen zal dezelve ook den vurigsten misschien niet zeer verhitten, veel min in lichtelaaijen brand zetten, wie weet zelfs niet neêrslaan en verkoelen. De groote vraag is maar, of de aangenomen manier wél wordt volgehouden, of het stuk inderdaad zoodanig is, dat de koudste beoordeelaar er eigenlijk geen vat op heeft. Het is ons voorgekomen, dat dit niet ronduit mag gezegd worden. Hoe veel de Schrijver somtijds toegeeft ten opzigte van het onvolmaakte, dat onzen herboren toestand nog aankleeft, en ook vóór buonaparte's terugreize aankleefde, elders schijnt hij dit eenigzins te vergeten, en roemt dan al te onbepaald de voordeelen, door ieder huisgezin genoten. Wil men, derhalve, bedaardelijk over de zaak redeneren; wil men alle mogelijke tegenspraak en uitvlugt afsnijden; wil men duidelijk doen zien, dat geene enkele volksklasse een ander belang heeft, dan dat met de tegenwoordige orde van zaken en derzelver duurzaamheid in verband staat, dan moet men en meer te zamen vatten en dieper graven. Doch, gelijk dit van een gelegenheidsstukje, welks verdienste veelal in eene spoedige verschijning
bestaat, niet is te vergen, zoo meenen wij ook, dat de toon van den Heere dassevael, hoe verdienstelijk het stuk waarlijk zij, tot het bedoelde einde niet de gelukkigste is.
Het volgende boeksken is ontzaggelijk warm, ontzaggelijk krachtig en medeslepend geschreven. Sommigen zal het misschien al te geweldig zijn. Doch in ons oog is dit geweld natuurlijk, de gepaste vrucht eener gepaste verontwaardiging.