dat vele schoonheden van détail bezit; Het Onweder, dat, in ons oog, bijzonder uitmunt, en wij, ten slotte, zullen mededeelen; De Vergiftigster, en: Gedachten bij het lot, aan Vlissingen wedervaren, den 15 Januarij 1808, beide uit de echte bron ontstaan en gevoelig roerend; verder: Bij het Schilderstuk, voorstellende de Atheniënsers aan den Minotaurus toegewijd, geschilderd door den Heer m. van bree, Dichter en Schilder beide vereerende. Het slotvers luidt dus:
Gij, Schilder, goddelijk verheven!
Gij schenkt uw beelden spraak en leven;
Gij wekt de dooden uit het stof,
En schept, op 't marktveld van Athenen,
Uit schimmen, op uw wenk verschenen,
Demosthenessen van uw lof.
Ook De Geest, eene Vertelling, en De Weelde in Amsterdam, bevielen ons ongemeen, van wege den lossen dichttrant en regt luimigen geest, in deze stukjes heerschende. De Schreijers Toren is eene Vaderlandsche Romance, naar ons inzien ver beneden enkele andere stukken, ons in dien trant door anderen, en nog onlangs door den Heer tollens, geleverd. Evenwel voldoet het als vertelling nog al, en is het, gelijk mede het naastvolgende, tamelijk vloeijend gedicht. Het kwam ons eenigzins hard voor, dat de Hopman broek zoo geheel alleen voor zijne eigene veiligheid zorgde, en zijne jonge zwangere vrouw, in zulk eenen wanhopigen toestand, midden in den nacht, aan zichzelve overliet. Maria tesselschade visscher heeft ons mede niet zeer voldaan. Het onderwerp zelve zoude om der personen wille, die er in voorkomen, belangrijk zijn, wanneer het waarheid behelsde; doch ook alléén om der personen wille: want, stelt men voor de namen van hooft en tesselschade andere onbekende in plaats, dan heeft men een vers, dat weinig treft, en het veelal aan leven en gang ontbreekt
Na de doorgaans fraaije beschrijving, welke de Heer loosjes in het eerste dichtstuk van de jeugd geeft, komt ons de regel:
Wie zou zij wezen, dan de jeugd?
een weinig koud en flaauw, althans niet doeltreffend voor.