Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe geheime Geschiedenis van het Hof en Kabinet van St. Cloud, in eene reeks van Brieven, van eenen Heer van Aanzien in Frankrijk, aan eenen Engelschen Edelman. In III Deelen. Te Amsterdam, bij H. Gartman. 1814. In gr. 8vo. Te zamen 612 Bl. f 5-8-:Wij hebben ons met de aankondiging van dit werk niet te zeer gehaast, maar de uitgave van alle drie deelen alvorens afgewacht, omdat wij meenden, dat er, na den val des Dwingelands, veel zekerders moest en zou uitkomen, ten aanzien van den toestand en het gebeurde onder zijn dwang- | |
[pagina 260]
| |
bestuur, dan dit boek, naar ons oordeel, bevat. Wij lazen hetzelve in de Hoogduitsche sprake, al voor verscheiden jaren, en toen inzonderheid met belangstelling, schoon tevens met vreezen en beven. Doch, ook toen stootten wij reeds op soortgelijke zwarigheden, als de Vertaler in het voorberigt niet kan verzwijgen, noch, zoo het ons voorkomt, behoorlijk oplossen, en op zulke blijkbare onwaarheden, als men den Hollandschen lezer niet zonder eenige verandering heeft durven in de handen stoppen. Wij zouden er zeer toe overhellen, om het werk, van den kant van den vorm beschouwd, als een roman aan te merken, en den briefschrijver zoo wel als briefontvanger voor den man in de maan. Bij deze beschouwing daalt het werk tot eene verzameling van berigten en anecdotes, die grootendeels zeer gegrond mogen zijn, en ook dadelijk schijnen te zijn; terwijl overigens de geschiedkundige inkleeding een dubbel meesterstuk mag heeten, vooreerst omdat het zoo onderhoudend, voor den gewonen lezer misleidend, met den stempel der eenvoudige waarheid als geëikt is, en ten andere, omdat er toch zoo wel voor gezorgd is, dat de geschiedenis, en de nakomelingschap, het niet ligt als echte waar zal overnemen. Hoe veel, echter, sedert is uitgekomen, het stuk blijft belangrijk; blijft zelfs voorname bron van de meeste bijzonderheden, ten aanzien van het huisselijk leven, de hofhouding, de gehelme streken en goddeloosheden van buonaparte en de zijnen. De hoofdzaken zijn, zoo veel ons bekend is, nooit tegengesproken, veelzins bevestigd. Veel van dezelven laat zich echter thans, ten minste in Frankrijk, niet meer zoo openbaar schrijvenGa naar voetnoot(*). Het werk, toch, is niet minder tegen onverbannen, ja onontzette, handlangers enz., dan tegen den man zelven gerigt, die, als de bok der verzoening in de woestijn gejaagd, thans Frankrijks zonden draagt. Naar wij meenen, is dit zelfs te verre gedreven de partijdigheid tegen alle vrucht der revolutie schijnt ons blijkbaar, onder andere daarin, dat alle de Generaals en andere mannen uit dien tijd, b.v. jourdan, (van onzen schimmelpenninck niet te gewagen) voor domkoppen worden uitgekreten. | |
[pagina 261]
| |
Doch, waarschijnlijk zullen wij onzen Lezer den meesten dienst doen, met het een en ander aan te halen; en mogelijk is dit ook meest geschikt, om het werk, waar het nog onbekend mogt zijn, eenigzins nader te doen kennen. ‘In Junij 1803 at ik bij den Graaf van segur, waar jozef en lucien buonaparte ook onder de gasten waren. De laatste maakte schertsend de aanmerking, hoe ligt de Franschen, naarmate het Fanatismus of de politie hunner beheerschers het wilden, zich uit hunne kerken of in dezelve hadden laten jagen, en wilde daarin een bewijs vinden van den grooten voortgang der philosophie en verdraagzaamheid in Frankrijk. Een jong Officier van het gezelschap, jacquemont, een bloedverwant van den eersten gemaal der tegenwoordige Madame lucien, antwoordde, dat deze omstandigheid, naar zijne meening, eer de onverschilligheid van het Fransche volk jegens allen Godsdienst, en de werking van den grooten invloed bewees, welken de leerstellingen van het ongeloof en het Atheïsmus onder de schare der geloovigen verkregen hadden. Dit wedersprak savary, de adjudant van buonaparte, met aan te merken, dat, als dit het geval geweest was, de Eerste Konsul (die zeker met de godsdienstige stemming der Franschen zoo naauwkeurig bekend was, als iemand anders) niet de moeijelijke taak, om een Concordaat over den Godsdienst te sluiten, ondernomen, en zich de uitgaven, tot onderhoud der geestelijkheid, op den hals zoude geschoven hebben. Aan deze stelling gaf jozef, door hoofdknikken, zijne goedkeuring. Toen de maaltijd geëindigd was, trok de Graaf van segur mij aan het venster, en zeide mij, dat de onvoorzigtigheid, die, zoo als hij zich uitdrukte, jacquemont begaan had, hem onaangenaam was, en dat hij, uit het stilzwijgen van jozef en zijne houding te oordeelen, vreesde, dat de jonge Officier daarvoor, dat hij van ter zijde, beide den hersteller van den Godsdienst en deszelfs gevolmagtigden, gelaakt had, de stras niet ontgaan zou. Deze vrees was inderdaad gegrond; want, den volgenden dag ontving jacquemont bevel, om zich naar het depot voor de Koloniën naar Havre te begeven; en toen hij weigerde dit bevel te gehoorzamen, terwijl hij als Kapitein zijn afscheid nam, zoo werd hij in den Tempel opgesloten, en in het vervolg naar Cayenne of Madagascar gezonden. Zijne nabestaanden, of vrienden, weten tot heden niet, | |
[pagina 262]
| |
of hij dood of levend, en waar de plaats van zijne ballingschap geweest is. Op een verzoekschrift, door eene van jacquemont's zusters overgegeven, antwoordde jozef: dat hij zich met de zaken der hooge politie nooit bemoeide, vermits hij van derzelver regtvaardigheid en gematigdheid volkomen overtuigd was.’
- ‘Ik vond het gezelschap talrijk. In het bovenste gedeelte der zaal zaten de Prinsessen van jozef en louis buonaparte, Madame fouché, Madame röderer, de voormalige Hertogin van fleury, en de Marquisin van clermont. Zij onderhielden zich met den Heer mathieu de montmorency, den Commissaris collot, (voorheen lijfknecht) den voormaligen Hertog fitzjames, en den Wetgever martin, eenen voormaligen portier. Verscheidene groepen in de verschillende zijkamers bestonden uit een soortgelijk heterogen mengsel van ci-devant bedienden, uit ci-devant Prinsessen, Marquisinnen, Gravinnen en Baronessen, zoo wel als uit ci-devant kameniers, maitressen enz. Om eene speeltafel zat nevens talleyrand, ci-devant Bisschop van Autun, Madame hounguenin, wier gemaal, een voormalig schoenlapper, door den aankoop van een nationaal goed, een vermogen van negen millioenen livres gewonnen had. Tegen over deze zaten de voormalige Prins van chalais en de tegenwoordige Prins cambaceres, met de ci-devant Gravin van beauvais en Madame faure, de dochter van eene waschvrouw, en de vrouw van een' Tribuun, ci-devant barbier.’
- ‘Lucien buonaparte werd in dit jaar (1800) als Ambassadeur naar Spanje gezonden; doch daar hij de groote winst, die hij uit dezen post trok, niet met den Minister (talleyrand) deelde, zoo was zijne diplomatieke loopbaan slechts van korten duur. Jozef is even zoo gierig en hebzuchtig als zijn broeder lucien, maar niet zoo openhartig of onbezonnen. Hem moge de groote winst, die talleyrand bij den vrede, 1801 gesloten, behield, bekend zijn of niet, hij verliest zijn eigen belang niet uit het oog. Op den dag vóór de onderteekening van het traktaat zond hij eenen courier af aan den rijken leverancier der armee, collot, gaf hem in het geheim berigt van den uitslag der onderhandelinge, en beval hem, zes millioenen in de fondsen voor zijne rekening aan te koopen. Toen jozef te | |
[pagina 263]
| |
Parijs aankwam, zond collot hem de voor de bepaalde som gekochte staatspapieren; maar fschoon hij zich verscheidene malen bij den grooten Vredemaker liet aanmelden, zoo werd hij echter nooit toegelaten, voor dat een geschenk van een millioen livres van zijne eigene winst hem de deur opende. Ingevolge van deze mildheid bleef collot, gedurende de onderhandelingen tusschen Frankrijk en Engeland, in den zomer van 1801, en in de lente van 1802, de bijzondere agent van jozef, en deelde met zijnen patroon, binnen de twaalf maanden, de zuivere winst van twee-en-dertig millioenen livres.’
‘Madame letitia, welker galanterijen en intriguen in Korsika tot een spreekwoord geworden zijn, is nu in haren ouderdom, zoo als dat gewoonlijk gaat, een schijnheilige geworden. Zij is door huichelaars en bedriegers omringd, die haar, onder het masker van vroomheid, bedriegen en uitplunderen. Hare antichambre is aanhoudend vol priesters, en hare woon- en slaapkamers zijn geheel met reliquiën opgepropt, welke zij op hare vorige reizen in Italië verzameld heeft. Wanneer zij er lust toe had, kon zij een Katholijk Museum aanleggen, en daarin eene in hare soort zoo zeldzame verzameling te voorschijn brengen, als slechts een van onze Museums bevat. Onder al de Heiligen van onzen Almanak is er niet één van eenige beteekenis, die haar geene bijdrage, of van eenen vinger, of van eenen teen, of van een ander gedeelte, geleverd heeft; zoo ook van lapjes van hemden, van halsdoeken, brokken van pantoffels, enz. Zelfs het overschot van een paar kousen van den heiligen mathurin (dien velen voor eenen sansculot houden) wordt bij zekere gelegenheden van haar vereerd. - Daar nog geen van hare kinderen de hoogte in het geloof, waarop zij zich bevindt, bereikt heeft, zoo zijn in haar testament al deze reliquiën, benevens honderd negen-en-zeventig gebedenboeken, en vierhonderd zes-en-zestig bijbels, zoo wel in handschriften als verscheidene uitgaven, aan den Paus vermaakt. Eerst onlangs heeft zij eenen, naar hare meening, ongemeen schatbaren aankoop gedaan. Er kwam, namelijk, een priester regt toe uit het Heilige land Jeruzalem, met aanbevelingen van zijne kloosterbroeders aldaar, onder welke hij, zoo als hij verhaalde, de jaren zijner jeugd had doorgebragt. Nadat hij zich aan de voeten van den Paus geworpen had, | |
[pagina 264]
| |
leide hij ook een bezoek bij Madame letitia af. Hij verhaalde haar, dat hij de beroemde reliek, het schouderblad van joannes den dooper, uit Syrië medegebragt, maar dat hij, op zijne reis om geld verlegen geraakt zijnde, van eenen Griekschen Bisschop in Montenegro tweehonderd Louis d'or daarop geleend had. Deze som en nog daarenboven eenhonderd Louis d'or werden hem dadelijk ter hand gesteld; waarop dan, na drie maanden, en wel nadat er nog eene aanzienlijke som bij betaald was, deze kostbare reliek in de handen van Madame letitia kwam. Haar eerste kamermeisje, rosina gaglini, bezat haar geheel vertrouwen. Beroemd wegens hare groote vroomheid, was zij uit dien hoofde van Ajaccio uit Korsika overgekomen; en er verspreidde zich zelfs een gerucht, dat zij eene bijzondere lieveling van de H. Maagd was, door wier toedoen en hulp zij ook te kennen gaf, dat zij eenige wonderen kon verrigten, zoo als bij voorbeeld gestolene goederen weder te bezorgen, weggeloopen vee en verlorene kinderen aan te wijzen, goede getallen in de loterij op te geven, enz. Rosina was even zoo verzot op reliquiën als hare meesteres; en daar zij geen ander middel wist om er zich eenige te verschaffen, zoo besloot zij met deze te deelen, terwijl zij van de overblijfselen der voornaamste Heiligen, in de verzameling van Madame letitia, een stukje afsneed. Deze kostbare schatten leide zij in een kastje, op hetwelk zij bij dag, gedurende hare gebeden, knielde, en waarvan zij zich des nachts, tot boetedoening, als een hoofdkussen bediende. Op ieder van deze heilige lappen had zij, door middel van een briefje, den naam van dien Heilige opgeteekend, van wien het genomen was; waardoor dan ook deze ontdekking geschiedde. - Toen Madame letitia dezen vromen diefstal gewaar werd, wilde zij de schuldige, op staanden voet, ten strengste gestraft zien; en ofschoon de Prinses de borghese, als de onschuldige oorzaak van rosina's ongeluk, zich voor dezelve in de bres stelde, en voor zichzelve de gelofte deed, dat zij nimmer Heiligen wilde bestelen, zoo werd rosina evenwel zonder medelijden weggezonden; ja, zij kreeg niet eens zoo veel geld, als zij noodig had om naar Korsika terug te keeren.’ Intusschen werden Madame letitia, op een' anderen tijd, reliquiën, in goud en diamanten gevat, ontvreemd; en was er | |
[pagina 265]
| |
de politie ijverig op uit, om de verdachte personen, die de reliquiën wegens de diamanten, en niet de diamanten om der reliquiën wille, konden genomen hebben, op te zoeken en te achterhalen. Onder onze nieuwe Heiligen van de mode bekleedt, zoo zonderling het u ook schijnen mag, Madame de genlis eene bijzondere plaats. Ook zij is eene ongemeene beminnares van reliquiën, en, zoo veel dit hare middelen veroorloven, eene verzamelaarster. Bij haar vond men juist de, door Madame letitia, gemiste dingen. Toen men van haar vorderde, om de namen der genen op te geven, van wien zij dezelve gekocht had, noemde zij den Abt saladin, den reeds gemelden priester van Jeruzalem. Men wendde zich derhalve tot dezen, en door zijne antwoorden maakte hij zich verdacht, dat hij zelf de dief was. Hij werd naar de gevangenis gesleept, en na een naauwkeurig onderzoek bleek het, dat hij een avonturier en bedrieger was, die Madame letitia misleid, bedrogen en bestolen had. Hij bekende ook, dat het schouderblad van den H. joannes, waarvoor hij twaalfduizend Livres ontvangen had, niets meer en niets minder dan een stuk van het kinnebakken van een' walvisch was. Het kostte veel moeite en vele tranen aan Madame letitia, om dit kostbare stuk, in gevolge deze bekentenis, vaarwel te zeggen. Voor het overige geeft dit voorval het regt te vermoeden, dat er in hare verzameling van Heiligen nog menig stuk, tot hiertoe van haar als heilig vereerd, gevonden worde, omtrent welks echtheid het wel niet veel beter moge gesteld zijn, dan met het schouderblad van den H. joannes!’
Het ongeluk van josephine, die op den dag harer krooning opgesloten werd, omdat de oude adelijken des Keizers stoet niet hadden willen uitmaken, is te lang. De nieuwsgierige moge zich op de plaats zelve vervoegen! |
|