| |
Beknopt Geschiedkundig Overzigt der groote Gebeurtenissen in Europa, van den Vrede van Amiens tot op de Verovering van Parijs. Door N.G. van Kampen. IIde en laatste Stuk. Te Leyden, bij L. Herdingh en Zoon. 1814. In gr. 8vo. 336 Bl. f 2-12-:
Het kost ons, bij aanhoudendheid, eenige moeite, een volkomen juist en billijk oordeel over dit werk van den Heere van kampen uit te brengen. Het bezit
| |
| |
de verdienste van met spoed in het licht te zijn verschenen, het belangrijkste over het afgeloopen tijdvak, dat in vele geschriften, papieren, enz. verstrooid gevonden werd, met vlijt te hebben verzameld, en met deze gereede voldoening der behoefte en algemeene nieuwsgierigheid eenen levendigen stijl en vele treffende aanmerkingen te verbinden. Meer te vorderen, ware welligt onregtvaardig, ware het onbestaanbare, het onmogelijke eischen. Dit echter neemt niet weg, dat wij meer verlangen, en het publiek meenen te moeten doen opmerken, dat het in dit geschrift geene echte, volkomen bedaarde en onmisleidelijke geschiedenis in handen krijgt. Tot deze wordt oneindig veel, en wel inzonderheid tijdsverloop gevorderd, zoo wel om alle drift te doen zwijgen, als om het einde en de uitkomsten van alles te zien, en een volkomen overzigt en eigenlijke doorgronding der zaken te doen geboren worden. Wij hebben in ons vorig verslag over eenige partijdigheid geklaagd, en wederom hebben wij, onder andere, (bl. 287) op eene uitdrukking gestooten, die wij, om geene oude twisten op te wakkeren, liefst verzwijgen, doch die wij b.v. met van kampen's meermalen betuigde hoogachting voor de de witten niet kunnen rijmen. Ook komen ten aanzien van personen en zaken, bij de laatste omwenteling, en derzelver meer of min verwijderde aanleiding, in ons vaderland, meer opgaven en oordeelvellingen voor, die ons niet altijd naauwkeurig toeschijnen; b.v. dat er bij de landing der Engelschen ten tijde des Konings een straal van hope in het harte der Nederlanders rees, is gewis niet meer dan half waar, noch door de flaauwheid om te wapen te snellen in het minste bewezen; dat den Koning het Traktaat van Parijs, en de afstand der Overmaasche landen, in den geest des volks zoo zeer zou benadeeld hebben, dat hij bij zijn vertrek naauwelijks werd beklaagd of teruggewenscht, schijnt ons mede niet zeer juist; gelijk in het gemeen zachtheid en
toegevendheid ons niet de karaktertrekken van den Vorst schijnen te
| |
| |
zijn geweest, die veeleer het slagtoffer zijner onverzettelijke gehechtheid aan zijn gegeven woord, benevens zucht tot onafhankelijkheid en bevordering van het eigen volksbelang, naar zijne begrippen, schijnt geworden te zijn. Het gedrag van maas en de jong, vooral des eersten, komt hier, na het bekend gewordene door den Heer de lemon en vroeger, naar onze meening, veel te gunstig voor. Bij de beschrijving der omwenteling zelve, kunnen wij van kampen nog niet toestemmen, noch uit zijn eigen schrijven opmaken, dat Amsterdam, de stappen der Zuidhollanders te gewaagd keurende, daarmede eene al te voorzigtige rol zou hebben gespeeld; ten zij men misschien uit de uitkomsten mag besluiten. Wij weten ook niet, of het meer de welsprekendheid van den Hoogl. kemper, dan welligt de binnenrukkende Kozakken waren, die de omwenteling in Hollands hoofdstad voltooiden. Dat hier eene nationale garde, die onverpoosd bij Naarden diende, en eene schutterij, die den stedelijken dienst waarnam, zou zijn geweest, meenen wij te moeten tegenspreken. Omtrent dit eene en andere verwachten wij in de opzettelijk geschreven geschiedenis der omwentelinge niet slechts meer uitvoerige, maar ook meer volledige en volkomen naauwkeurige berigten. - Het zal zeker door eene drukfout zijn, dat wij, bl. 52 onderaan, Frankrijk (voor Engeland) gespeld vinden; en door vergissing, dat, bl. 159, Rusland onder de overwonnen landen door karel XII wordt gesteld, toen hij deszelfs Keizer nog te Moskow moest tot den vrede dwingen. Zou de Schrijver den hoogen toon zijner lofsprake op den H. Vader niet wat hebben doen dalen, indien hij later geschreven had? en blijkt het Spaansche volk bij de uitkomst rijp te zijn voor de vrijheid?
Voor het overige, en om van onze aanmerkingen af te stappen, die eigenlijk te zamen maar ééne, in den beginne gemaakte, aanmerking uitmaken en staven moeten, hebben wij in dit deel meer licht over daadzaken
| |
| |
verspreid gevonden, dan wel in het vorige; en is vooral het verslag der beslissende gebeurtenissen in Duitschland ten uiterste belangrijk. Men leert er den zamenhang vrij goed bevatten, ziet er veel duisters opgeklaard, wordt tamelijk wel in staat gesteld verdienste en geluk te schiften en te schatten, wordt tot bewondering van hooge en zuivere geestdrift bij Vorsten en volken, maar niet minder tot eerbiedige dankbaarheid jegens den hoogen God opgevoerd, die alles in allen werkt, ook het hart der Pharao's verstokt, hunnen hoogmoed in deszelfs eigene netten verwart, en daarenboven over de tijden en gelegenheden beschikt. In Rusland, in Duitschland, in Frankrijk zijn het de misslagen van napoleon, die het gevaar afwenden; neen, het zijn die zelfde gewaagde slagen, die zelfde euvelmoedige ondernemingen, die voorheen, gelukkende, zijne grootheid vestigden, thans, mislukkende, zijne grootheid doen instorten. De uitkomsten zijn van den Heer; en, gelijk het vermogen van het roer meest blijkt bij de snelste vaart, zoo komt deze waarheid ook het klaarst aan den dag bij geweldige schokken en groote gebeurtenissen.
Ons verslag met eenige aanhaling willende eindigen, nemen wij daartoe het volgende.
- ‘Het was Pruissen, hetwelk aan Duitschland het voorbeeld gaf.
De jammeren, die Pruissen sedert zes jaren had moeten verduren, - de verdrukking, vernedering, de hoon van allerlei aard, - de afpersingen der bevelhebbers van Stettin, Custrin, Glogau en Spandau, (die na de sluiting van het Traktaat, hoezeer Pruissen daardoor van het voorzien van Glogau was vrijgesteld, vooral niet verminderd waren) - de weigering, om de 94 millioenen franks, die Pruissen wegens voorschotten, na het afdoen der contributien, voorderen kon, te verrekenen: dit alles, - waarvan wij hier en daar in dit werk eene flaauwe schets hebben trachten te geven, wond den Pruis tot de hoogste geestdrift tegen de verdervers op. Wij za- | |
| |
gen boven, dat reeds vóór den oorlog van 1812 door den Koning maatregelen beraamd waren, om het leger te versterken, die echter door dezen krijg, waarin men tegen zijne eigene belangen vechten moest, gestaakt waren. Nu was het oogenblik der uitvoering daar. Het Fransche leger was genoegzaam vernietigd; de Saksers, die nog eenigen steun daaraan gaven, werden te Kalisch geslagen, en trokken over de Wartha en Oder terug; de Russen stonden op de Pruissische grenzen. Zou frederik willem zich nu voor Frankrijks belang opofferen? Zou hij zijne brave krijgslieden, die reeds ongeduldig naar het sein wachtten, om zich met de hen omringende Russen vrijelijk te vereenigen, - zou hij dezen ter prooije geven? Zou hij geen gehoor geven aan het luid geroep der Natie? Zou hij zich de verdiende gramschap van alexander op den hals halen, in stede van hunne oude vriendschap, tot heil der menschheid, te vernieuwen? Moest hij den last, die op zijn rijk
bleef drukken, vereeuwigen, zonder hoop, dat napoleon, die geene dankbaarheid kende, hem daarvoor immer zou beloonen? Moest hij, eindelijk, het rijk der duisternis, of des lichts, in de hand werken? Men ziet het: de keuze was niet twijfelachtig; slechts een vertwijfelde booswicht, of een verblinde dwaas, kon hier de partij van Frankrijk hebben blijven aankleven.
In Januarij begon men reeds het leger krachtdadig te versterken. In den aanvang der volgende maand riep men alle jongelingen van 17 tot 24 jaren tot den dienst op. De ijver was zoo groot, dat men uitdrukkelijk moest bekend maken, dat hierdoor de vrijwilligers boven de 24 jaren, die zich bij geheele scharen kwamen aangeven, niet waren uitgesloten. De geoefende linietroepen in het veld bedroegen op het einde van Maart 50,000 man; men was bezig nog 35,000 anderen te oefenen; de zieken kon men op 10,000, en de bezetting der acht vestingen op 15,000 man rekenen; zoo dat Pruissen toen reeds 110,000 geregelde manschappen
| |
| |
(bijna vier maal zoo veel als in het vorige jaar) onder de wapenen telde, behalve nog de geheele bevolking, die zich zoo goed als mogelijk wapende. Niemand wilde te huis blijven. De landman verliet den ploeg, de handwerksman zijne werkplaats, de koopman zijn schrijfvertrek, de geleerde, zoo leeraar als leerling, zijne studeerkamer; allen schaarden zich in de rijen der verdedigers van het Vaderland. Het werd der teedere kunne tot schande geacht, wanneer zij het voorwerp der begeerte van alle hare zusteren, tooisels van goud of zilver, liever had dan den Staat. Prinsessen, Dames, burgervrouwen, allen bragten om strijd hare sieraden ten offer, en bekwamen dergelijke van ijzer, doch uitnemend gewerkt, in de plaats. Een opschrift, op die versiersels gegraveerd: het Vaderland heeft het goud, scheen allen veel kostbaarder, veel uitnemender, dan de prachtigste en duurste hals- arm- vinger- of oorsieraden.’
Edel voorbeeld, dat ook, bij de tegenwoordige vernieuwing des gevaars, niet wordt verzaakt; getuige de toon, in de oproeping aan de vrijwillige Jagers, in onze couranten geplaatst, tot eeuwige eer der Pruissische vaderlandsliefde, heerschende. Landgenooten, wie gij zijt, bewaart ons van te moeten blozen bij de vergelijking! Immers, het is slechts verstandig, het is zelfs eene solide speculatie, uit liefde tot het leven datgene niet te laten verloren gaan, waarom men alleen het leven kan begeerlijk achten. Doch, de Hollander heeft ook een hart; hij kent de liefde, de trouw, het heilige vaderlandsche gevoel zoo goed als iemand anders. En schande, eeuwige schande iedere stad en elke landstreek, die thans in moed en opoffering achterstaat! |
|