houd en vorm, niet zonder verdienste is. Men kan geene oorspronkelijkheid, geene gelukkige wendingen aan hetzelve ontzeggen. Misschien, echter, was de losheid, die in het geheel heerscht, eenigzins boven de krachten, of buiten het eigenlijk talent, van den Dichter; zoodat de uitdrukkingen daardoor wel eens min juist en klaar, de beelden min zuiver, en enkele overgangen min natuurlijk zijn. Wij weten b.v. niet, of ontboeide snaren wel goed klinken. En 't bloed zou Neêrlands redding zijn, in c. 5, wordt niet terstond begrepen. Het 7de couplet heeft ook eenige toegevendheid noodig. Verder gevoelden wij, c. 8, het rijm niet van hoezee op zee; en men mag zich, c. 9, achter springt wel een punct verbeelden. Wat vroeger luidt: dampt nog Europa klam van bloed, ons ook vreemd. De vierde regel van hetzelfde couplet levert een' gebrekkigen zin. En, om te eindigen, Terug, regtschapen Nederlanders, c. 14, schijnt ons daar ongepast.
De Heer campagne vergeve ons deze aanmerkingen op een stukje, waaraan wij met ons geheele hart den bovengemelden lof gaven. Wij leven in eene eeuw en eenen tijd, dat men lof met poëzij behalen kan, al vindt de kunstregterlijke vijl ook oneffenheden. Wij deelen in 's mans uitboezeming, en danken hem.