| |
Staat der Nederlandsche Oostindische Bezittingen, onder het bestuur van den Gouverneur Generaal Herman Willem Daendels, Ridder, Lieutenant Generaal &c. in de jaren 1808-1811. In 's Gravenhage. 1814. Folio; bedragende, behalve het korte Voorberigt, 125 bladzijden; en vergezeld met Drie Deelen Bijlagen, houdende, met een Algemeen Register, behalve de uitslaande Tabellen, te zamen 375 volle bladen druks. f 21-:-:
De Heer Mr. h.w. daendels, bij Besluit des gewezen' Konings lodewijk van Holland, op den 28 Januarij 1807, tot Gouverneur Generaal onzer Oostindische Bezittingen benoemd zijnde, verliet het Vaderland op den 18 Februarij daar aan volgende, en landde op den 1 Januarij des volgenden jaars aan den zetel van het hem opgedragen bewind, het Eiland Java. Hij heeft dit bewind tot den 16 Mei 1811 gevoerd; en deze belangrijke Memorie houdt een uitvoerig verslag van hetgeen hij in den jammerlijken toestand dezer zoo gewigtige en zoo diep vervallen Kolonie, bij de allerneteligste omstandigheden,
| |
| |
tot hare instandhouding, opbeuring, en herstel, zonder eenige hulpmiddelen van buiten, en alleenlijk door moed, ijver, cordaatheid, en waren genie, die zich door geene zwarigheden laat afschrikken, maar het redmiddel in de kwaal-zelve ontdekt en zijne ressources in zich vindt, heeft uitgewerkt. Onafhankelijk, derhalve, van het gewigt des onderwerps, en van de deelneming, die het elken Nederlander, als zoodanig, moet inboezemen; onafhankelijk van den naauwen band, en van den onschatbaren invloed op bloei en welvaart, die de Oostersche landen met ons Vaderland vereenzelvigt, en hun lot aan den Nederlandschen Staat op het innigst verbindt; onafhankelijk zelfs van het historisch, wetenschappelijk, en kommercieel belang van dit Geschrift, om de kennis en inlichtingen, die het over de voorwerpen van zijn' inhoud verspreidt, levert het een weluitgevoerd tafereel, of veeleer eenen helderen spiegel op, waarin men, niet zonder eene aandoening van zelfverheffing en welgevallen, aanschouwen kan:
Quid virtus et quid sapientia possit.
Wij gelooven dit te kunnen zeggen, zonder ons daarmede te buiten te gaan, door een onvoegzaam vooruitloopen op het oordeel over de innige of betrekkelijke nuttigheid van elk der genomen maatregelen-zelven, of hunne overeenstemming met de inzigten en oogmerken van het geëerbiedigde Staatsbestuur, aan hetwelk het alleen toekomt, over het verrigtte des Generaals, als uitvoerder van een' gewigtigen Staatslast, te beslissen. Voor ons is de Memorie een wetenschappelijk voorstel, houdende de oplossing van een allermoeijelijkst zoo wel als allergewigtigst Problema in de hoogstzaamgestelde vereeniging van alle de vakken, welke in eene hervorming, als waarmede de Schrijver belast was, ineensmelten. Het is als zoodanig, dat wij er vrijmoedig en onpartijdig ons gevoelen over uitbrengen. Als zoodanig zal ieder met ons (des vertrouwen wij) dit Stuk en zijne Bijlagen niet anders dan met een uiterst genoegen en deelneming kunnen lezen, en de uitmuntende bekwaamheden des Generaals, en zijn alles omvattend inzigt zoo wel als zijne onafmatbare werkzaamheid, erkennen en huldigen. En als zoodanig verdient het ook, door een eenigermate uitvoerig berigt van zijn' inhoud, algemeen bij onzen Landaard bekend te worden gemaakt; waartoe wij
| |
| |
dan ook alhier over zullen gaan, alhoewel met die kortheid, welke zoo de aard van ons Tijdschrift, als die eener Recensie, welke toch geene volkomen zamentrekking van een zoodanig Geschrift zijn kan, noodzakelijk maakt.
De Memorie is in drie Afdeelingen onderscheiden. De Eerste bevat den staat der zaken in de Kolonie, bij de aankomst van den Heer daendels als Gouverneur Generaal; de Tweede, de veranderingen, welke door hem gemaakt en in werking gesteld zijn; de Derde toont, in een beknopt doch genoegzaam ontwikkeld overzigt, de voordeelen, die daaruit werkelijk zijn voortgevloeid.
Het Eerste Deel stelt de Bezittingen voor, de inrigting des bewinds, der Justitie, der Politie, en der Administratie, waaruit een geleidelijk denkbeeld van den zamenhang der Indische huishouding ontspruit; en uit hetwelk gereedelijk afgeleid wordt: dat ‘in de verdeeling van het grondgebied en de distributie van het gezag de onmogelijkheid eener goede administratie (als) opgesloten lag, ook dan, al waren de attributen en verpligtingen van alle hooge ambtenaren bij voldoende instructien en reglementen bepaald geweest;’ hetgeen in 't geheel het geval niet was. En welke onmogelijkheid als ten top werd gevoerd door de vereeniging van vele bijkomstige omstandigheden en inrigtingen, die dit organiek gebrek aan bijzondere belangen, ten verderve van de eer en het belang des Staats, dienstbaar maakten; ofschoon ook de personele karakters en moraliteit der beambten, en zelfs hun beste wil, gevoegd bij het meeste doorzigt, het verderf trachteden tegen te gaan en te weren. Invoege, dat, zonder eene geheele herschepping van inrigtingen, aan geen herstel te denken was.
Stout inderdaad zou deze stelling den genen toeschijnen, die niet bedacht, dat het bestuur der Oostindische Kolonie even stukswijze en bij gedeelten is opgekomen als de aanwinst der landen of nederzettingen, waaruit zij is zamengesteld, en dat de algemeene vereeniging dier gedeelten nooit in den geest van 't waarachtig beginsel van Eenheid geschied is of heeft kunnen geschieden, die de kracht en het eigenaardig wezen van elk bestuur uit moet maken. Het kon ook bij eene Maatschappij van Koophandel niet anders zijn, of een tegenwoordig voordeel der deelen moest de bestendige kracht van het geheel overwegen, en ware Staatkunde voor Handel- | |
| |
geest achterstaan; en het was de ondervinding alleen, welke in de laatste tijden dit grondgebrek overtuigend genoeg ontdekken kon, om het niet langer te mogen miskennen.
Gelukkig was de Heer daendels met eene zoo ruime en alles omvattende magt toegerust, dat hij het kwaad in zijn' wortel aantasten, en de eerste bron des verderfs door eene daad van het oppermagtigst gezag dempen kon. Dit-alleen kon hem in staat stellen, om de eindelooze misleidingen, zwarigheden, en wederstrevingen, welke eene eeuwen lang aan den gang geweest zijnde Staatsmachine (zonder eene volkomene ontbinding en uiteenneming) aan de verbeterende hand, die haar aangrijpt, in den weg stelt, en waardoor deze zelfs geheel of ten grooten deele ontwricht wordt, voor te komen, en een' geheel nieuwen loop aan de zaken te geven, welke niet alleen op 't inwendige Staats-, Krijgs- en Finantiewezen, maar inzonderheid mede op de Javaansche Vorsten, en het ontzag, waarin deze te houden zijn, de weldadigste werking had.
Doch het gebruikmaken-zelve van zoodanig eene magt onderstelde en vereischte vooraf het verkrijgen der grondigste en volledigste kennis van zaken, hetgeen tijdsverloop vorderde; en het was niettemin noodig, van stonden aan een herstel aan te vangen, dat in vele opzigten geen uitstel gedoogde.
‘Ik had (zegt de Generaal) slechts ééne partij te kiezen, en dit heb ik gedaan: om, namelijk, vaste beginse len aan te nemen, en dezelve naar gelang der voorkomen de zaken toe te passen; vooral ook, om, van het eerste oogenblik aan, alle voorkomende misbruiken dadelijk tegen te gaan en te verbeteren, zonder echter de zaken te vroeg uit haar geheel te brengen.’ En deze voorloopige aanmerking verspreidt een licht over het Tweede Deel der Memorie, het grootste en uitvoerigste.
Instructien voor ieder ambtenaar waren het eerste, waarin hij achtte te moeten voorzien. En hierin was eene oordeelkundige afscheiding der deelen van het gezag en de betrekkingen der ambtenaren, in bestuur, directie, en contrôle, ‘welke steeds vermengd waren geweest,’ het rigtsnoer ‘om eene administratie te vestigen, welke op den duur het herleven van vorige misbruiken onmogelijk maken, en door
| |
| |
duidelijkheid en eenvoudigheid allen nutteloozen omslag kon afsnijden.’
Gestrenge wegneming van alle onwettige inkomsten, alle aannemen of geven van geschenken, maar gepaard gaande met het vaststellen, daartegen, van toereikende traktementen, en een onpartijdig verkiezen en plaatsen van ambtenaren naar vereisch van het algemeen belang, moest deze eerste en hoofdvoorziening onderstennen en kracht geven.
Eigen werkzaamheid, en het zelfbezoeken van Javaas Noordoostkust, verschafte den Generaal inzigten, welke men te Batavia niet bezat, noch door de aldaar te verkrijgen en op vele wijze verminkte en verduisterde berigten inwinnen kon.
Alvorens deze reize te ondernemen, moesten er voorloopige maatregelen genomen worden. De Hooge Regering werd wel dadelijk (volgens de hem gegeven magt of last) ontbonden, doch bij voorraad door eene oogenblikkelijke aanstelling op nieuw in haren stand gehouden. Eene schandelijke kapitulatie, kort te voren in den Oosthoek met de Engelschen aangegaan, vorderde dadelijke beschikking, tot voorkoming van dergelijke wangedragingen voor het vervolg. Ook werden de ontstane onlusten op Cheribon, door het verheffen van een' derden Sultan en het weren van misbruiken, gestuit. De Landmagt werd georganiseerd, en er werden voorloopige middelen van defensie ter hand genomen. Enz. enz. De inkomsten van den Gouverneur Generaal werden op eene nieuwe en in vele opzigten nuttiger wijze geregeld: de koers van het papierengeld verbeterd: aan de Justitie en Politie in de Ommelanden, door rooverijen en moorden onveilig, een andere loop en krachtdadiger werking gegeven; op de inkoopingen en aanbestedingen, op het tegengaan der smokkelarijen, en op de Koffijteelt, nieuwe orde gesteld; en een aantal bezuinigingen werden ingevoerd.
Reeds op den 30 Maart, echter, werd eene nieuwe Regering naar des Generaals ontwerp ingerigt en gevestigd, en den 29 April had, na het aanstellen van een Lieutenant Gouverneur Generaal, de beraamde afreize naar Javaas Oostkust plaats. In Samarang vond hij ontoegankelijke en onbruikbare wegen, eene bijna onafhankelijke gezagvoering, en een uitgestrekt gebied, waaruit geene inkomsten in de kasse van het Gouvernement werden overgebragt. De door hem gemaakte veranderingen zijn hier als elders met den zelfden
| |
| |
stempel gemerkt, en worden in eene uitvoerigheid voorgedragen, die over het huishoudelijk bestaan der Javanen een bijzonder en geheel nieuw licht verspreidt; en waarbij het behoud der Javaansche gewoonten, wetten, en regtspleging, met zoodanige vormen en bepalingen omsloten werd, als zoo wel het finantieel belang, als de hoogheid, het aanzien, en de oppermagt der Kolonie tegen alle indragten veilig stelde. Drukkende bezwaren, zoo van ongeregelde opbrengsten als persoonlijke diensten, voor de Javanen verderfelijk, en wier eenig voordeel in persoonlijk misbruik bestond, werden opgeheven en afgeschaft, of gematigd; en, in plaatse daarvan, eene jaarlijksche schatting, met hunne toestemming, aan hen opgelegd.
Te gelijk werd aan het bestuur van 's Lands Domeinen eene nieuwe inrigting gegeven. De monopolie van den Amfioen, welke, in weêrwil van het belang, dat daar altijd in gesteld was, sinds zoo vele jaren op Javaas Noord-oostkust geene voordeelen aan de kas van het Gouvernement had opgeleverd, werd op een' vruchtbaren voet gebragt. De Duitenmunt, voor den Oostindischen handel van het grootste belang, doch welke, bij het groot gebrek aan kontanten, bijzondere moeijelijkheid vond in dat van benoodigde werklieden, werktuigen, en materialen, en dusverre slechts eene particuliere onderneming geweest was, werd echter ten grooten profijte der Kolonie werkzaam gemaakt. De Koffijteelt werd op eene wonderbaarlijke wijze aangemoedigd en verbeterd, in aanplantingen, die het uitzigt op een meer dan verdubbeld produkt geven. De Houtbosschen werden onder voegelijk opperzigt en reglementen gebragt. Wegen en posterijen desgelijks, waardoor de verstandhouding en gemeenschap over het Eiland aanmerkelijk versneld en verligt is. - Wij zijn verpligt hier een aantal allergewigtigste voorwerpen, waarin tevens voorzien werd, geheel onaangeroerd te laten. - Alles was voor Oogstmaand 1809 in volkomen werking en geregelden loop.
Intusschen kwam de sinds lang vijandelijke gezindheid van den Koning van Bantam in een' verraderlijken moord uit te barsten, die onder het oog van den Sultan, en bij een afscheidsgehoor, aan den Hollandschen Kommandeur du puy, den Lieutenant röhl, en vier Soldaten, gepleegd werd, op het punt-zelve van het sluiten eenes reeds geregelden Vre- | |
| |
des, over en weder aangenomen, en waarin de wederzijdsche belangen gelijkelijk geëerbiedigd waren. De Heer daendels oordeelde, dat eene zoodanige aanranding van de eer en veiligheid van het Hollandsch Gouvernement met des te meer nadruk en spoed gewroken moest worden, naar mate de achting en magt van hetzelve meer gezonken was. Binnen drie dagen vertoonde hij zich, aan het hoofd van duizend man voetvolks en eenige stukken geschut, voor de vesting des Sultans, die door eene talrijke artillerij en drieduizend man verdedigd werd, nam dezelve, verzekerde zich van den persoon des Sultans, en eindigde den korten en krachtdadigen krijgstogt met de verbanning des Sultans naar Amboïna, de doodstraf des Rijksbestuurders, en de volkomene inlijving van het Bantamsche Rijk in het Hollandsche Gouvernement; hetgeen ook de intrekking meêbragt der Provintien, die dat Rijk in 1752, op het Eiland Sumatra, door de toenmalige Oostindische Compagnie, als Leengoederen toegestaan waren: terwijl de Kroonprins tot Koning van een gedeelte aangesteld werd, doch op eene bepaalde Instructie, en onder de bevelen van eenen Prefekt of Landdrost.
De gevolgen, die dit had, vereischten echter, bij 's Konings jongheid en verleidbaren aard, op nieuw sterker maatregelen. Den jongen Koning werden in Mei 1809 twee Voogden toegevoegd; en, daar dit voor de rust en veiligheid nog geene genoegzame uitwerking had, werd het hem toegestane Rijk verdeeld, en een derde daarvan aan het bestuur van een' anderen Sultan toevertrouwd.
Het Rijk van Cheribon vorderde mede eene bijzondere oplettendheid. Het werd op den 27 Februarij 1809 in twee Landdrostschappen gedeeld, waarvan het eene door de drie Sultans met het gezag van Regenten, en onder verband van eene jaarlijksche recognitie in rijst en kontanten, geregeerd wordt; het andere in den vorm van andere Regentschappen gebragt is, met uitsluiting van een gedeelte, geschikt om aan den Sultan van de Mataram voor andere bij verdrag bepaalde Landen te worden afgestaan.
In de Bataviaansche, voorheen Jakatrasche en Cheribonsche Preanger Regentschappen, als onder het oog des Gouvernements gelegen, was de Koffij- en Rijstteelt in goeden stand. Maar het was voor den Heer daendels voorbehouden, de landen, tot geen dezer betelingen geschikt, voor het Gou- | |
| |
vernement nuttig te maken. Hij slaagde hierin door het invoeren van Tabak-, Cadjang- en andere plantingen, door nieuwe en gepaste maatregelen mogelijk gemaakt en aangemoedigd.
Van de nieuwe territoriale indeelingen en organisatien maken wij hier even weinig gewag, als van de schikkingen tot herstel der veiligheid in sommige streken, en de weldadige bevordering der vervallen of verwaarloosde cultuur, door welke in Jazinga meer dan vierduizend huisgezinnen, die te voren een zwervend leven leidden, tot den Landbouw en eene gezeten en geregelde leefwijze teruggebragt zijn.
De stad Batavia vorderde het herstel eener krachtdadige Politie, en eene verbetering van de jaarlijks zoo vele slagtoffers afweidende ongezondheid der lucht. Het eerste was uitvoerbaarder in de hand van een' man, met het gezag van den Heer daendels bekleed, dan het laatste. Doch ook dit was het voorwerp zijner ernstigste zorgen. Een wel doordacht en wel doorgezet plan van werking, het herstel der waterleidingen, het schoonhouden der straten, het bezorgen van een' vrijen luchtstroom, door eenige gebouwen af te breken, de bureau's en inkwartieringen te verleggen, de be graafplaatsen te verwijderen, de hospitalen te verbeteren, moerassen, poelen, en kolken te dempen, bragten, mer verschillende politieschikkingen vereenigd, al spoedig zoo veel te weeg, dat de sterfte in de gasthuizen aldaar niet grooter dan in Europa was, en de stad in uitgestrektheid, geregelden aanleg, en aangenaamheid gewonnen heeft; terwijl tevens de stedelijke inkomsten vermeerderd zijn, en de algemeene geest ten voordeele der nieuwe inrigtingen voorgelicht en gewonnen werd door het invoeren van eene Koloniale Courant, die de plaats van het Javaasch Vendu-blad verving.
Wij zwijgen van de schikkingen tot bescherming en ondersteuning der Godsdienstige Genootschappen zonder onderscheid; van die voor behoeftigen, voor weezen en weduwen. Wij zullen ons ook niet inlaten in de organisering der Justitiele zaken, en de veranderingen, die den Generaal daarbij noodig schenen. Ook de organisatie der buitenkantoren, en de nieuw ingevoerde algemeene directie, administratie, en comptabiliteit, zoo wel als die der Finantien, (waaronder de oprigting eener algemeene rekenkamer en de organisatie eener nieuwe contrôle de hoogste opmerking verdienen) zijn
| |
| |
voor geene korte zamentrekking vatbaar, maar moeten in het Stuk-zelf gelezen worden.
Ondanks de allerongunstigste omstandigheden, zijn ook gebouwen en werken van nuttigheid en noodzakelijkheid aangelegd en gesticht, waartoe zelfs in gewone tijden niet ligt zou zijn overgegaan.
Wat de Militaire magt betreft. Na het verlies der Moluksche Eilanden, is de Armee gebragt op drie Bataljons Artillerij van een ongelijk getal Compagnien, aan ieder van welke eene Compagnie rijdende Artillerij verbonden werd; vier Regimenten Infanterij van linie van drie Bataljons; één Regiment Jagers van twee Bataljons; drie Garnizoens Regimenten; één Regiment Kavallerij van vijf Esquadrons; te zamen uitmakende zeventienduizend, zevenhonderd en vieren-zeventig man. Waarbij nog twee Indische Korpsen, het een van veertienhonderd en vijftig, het ander van elfhonderd man, gevoegd moeten worden, op de Europesche wijze ingerigt, en in Infanterij, rijdende Artillerij, Kavallerij, en Jagers verdeeld, welke ter beschikking van het Gouvernement staan. De kleeding en uitrusting der Armee is geheel op Java geschied, zonder dat daartoe goederen uit Europa benoodigd waren. De geweren zijn vervaardigd in eene Fabrijk, die in den zomer van 1808 te Sourabaja werd opgerigt, en waarin, bij den aanvang van 1811, ruim twaalfhonderd man werkten. De Salpetermakerij, voorheen door den Heer van hogendorp aangelegd, was geheel vervallen, doch werd door het Gouvernement gekocht en op den besten voet hersteld. Drie Kruidmagazijnen zijn er aangebouwd; eene Kogelgieterij, die van weinig beteekenis was, uitgebreid en van de noodige gebouwen voorzien, zoo dat er bomben, granaten, en aanbeelden tot 800 pond zwaarte gegoten zijn. Kazernen, Garnizoens-rijstmagazijnen, exercitieplaats, hospitalen, zijn naar vereisch aangelegd en gebouwd, of vergroot: en bepaalde instructien en reglementen, comptabiliteit, administratie, en directie ten aanzien van alle objecten, zijn ingevoerd op eene wijze, die aan de misbruiken geen' voet overlaat.
De middelen van verdediging onderstellen uit den aard der zake, om wel begrepen te worden, eene plaatselijke kennis van den grond, en de betrekkelijke ligging en gesteltenis; en
| |
| |
het zou te verre uitloopen, ons daarin te geven. Zij zijn zeer aanmerkelijk en doelmatig.
Wij noemen hier alleen een veld-retranchement met zeven volkomen redouten en eenige halve redouten, van bedekten weg en grachten voorzien; het fort Lodewijk; de versterkte Hoofden, waardoor de rivier van Sourabaja verdiept is, en die zich tot verre in zee strekken, en meteen (naar de uitdrukking van den Generaal jansen, daendels opvolger onder napoleon) eene weldaad voor den Bataviaanschen koophandel zijn; en de haven der Marakbaai in de straat Sunda, door de vereeniging van twee eilanden, en van een derzelven met de kust door middel van steendammen, gevormd.
Tot het oprigten eener Navale defensie ontbraken de middelen. Behalve in eene flotille van vijf-en-veertig kruispraauwen, bereids op den 8 Februarij georganiseerd, heeft zij alleen kunnen bestaan in het bouwen van ettelijke kanonneerbooten (die ook ter verdediging van de reede van Batavia zeer veel hebben toegebragt,) en een aantal van veertig corra corraa's (of halve galeijen) van honderd en tweehonderd riemen, ter beteugeling der Zeeroovers, en ter onderhouding van de gemeenschap met Palenbang en andere buitenkantoren. In de administratie der Marine is ook die eenheid gebragt, welke in de overige vakken was ingevoerd.
Ten aanzien van de betrekkingen met Javaansche Vorsten, zijn de vernederende eerbewijzingen, welke aan de Hoven gevorderd werden, (en die wel eene Maatschappij van Koophandel, doch geene Staatskolonie eener Europesche Oppermagt zich met voegelijkheid kon laten opleggen) afgeschaft. De verandering van den ouden titel der Eerste Residenten aan de Hoven, in dien van Ministers, gaf daar de gepaste gelegenheid toe. Een nieuw Ceremonieel werd bepaald, en ook zonder eenige tegenkanting of zwarigheid bij den Sultan van Solo ingevoerd. Doch de verachting, welke de Sultan van Djocjocarta aan het Hollandsche Gouvernement betoonde, bij wien men het ontwerp vermoeden mogt, om zich, voor het minst, geheel van hetzelve los te maken, zoo niet erger, noodzaakte den Generaal tot het maken van groote veranderingen in de Regering van dat Rijk. Eene intrigue aan zijn Hof, ingerigt om de troonopvolging om te stooten, en het gezag in zeer gevaarlijke handen te brengen, borst los
| |
| |
in eene soort van binnenlandschen oorlog tusschen zijne naastbestaanden. De Heer daendels, als Gouverneur Generaal, kwam hier tusschen beide, en de beroerten eindigden met des Sultans afstand aan den wettigen en verongelijkten Opvolger, en een verdrag, bij hetwelk onder andere de strandgelden, dusverre ten bedrage van 25000 Rijksdaalders 's jaars door het Nederlandsch Gouvernement opgebragt, afgeschaft, en tevens zeer aanzienlijke en door ligging, vruchtbaarheid, en bevolking, allezins belangrijke landstreken gewonnen zijn.
De Derde Afdeeling behelst, na het aanvoeren van zeer gewigtige en wel gestaafde bedenkingen over de moeijelijkheden, zoo om den grond van het verval der zaken in de Kolonie te leeren kennen, als inzonderheid om middelen van redres daar te stellen, (door hetwelk reeds zoo vele pogingen en ontwerpen mislukt waren) de voorstelling der eindelijke uitkomsten of resultaten, die het den Heere daendels gelukt is te weeg te brengen, en die, bij de overgift zijner regering aan zijnen opvolger, werkelijk verkregen en daargesteld waren. - Het is tastbaar (zegt hij), dat Kommissarissen Generaal, die in 1791 naar de Oostindiën gezonden werden, misleid zijn geworden in de gronden, waarop men berekeningen heeft moeten bazeren, wier gevolgen in de beraming der middelen natuurlijkerwijze aangenomen moesten worden; die daardoor geene of verkeerde uitwerksels hadden. Het is zigtbaar, dat het gemis van eigen plaatselijke kennis een aantal van maatregelen moest voorschrijven, die hun doel misten. De bijzonderheden, waarin de Memorie dit aantoont, zijn hoogst belangrijk.
Dan, heeft de Generaal daendels zich met den bestenuitslag kunnen toeleggen om dit grondgebrek geheel te vermijden, en zich eene genoegzame kennis van alles te verkrijgen, wat ter ontdekking van de bronwel des kwaads, en tot het in stand brengen eener (om het dus uit te drukken) algeheele regeneratie der Kolonie vereischt wierd; het is niet minder in 't oogloopende, en niet minder juist aangemerkt, dat, gelijk hij zich verder uitdrukt, de beoordeeling van zijne verrigtingen niet afgescheiden moet worden van de buitengewone en noodlottige omstandigheden, waarin hij zich van zijne aankomst af aan bij aanhoudendheid van rondomme bekneld vond. ‘Van meer dan eenen kant was het behoud onzer bezittingen op het eiland Java in een dringend gevaar.
| |
| |
De vijand bedreigde het van den zeekant. Javaansche Vorsten, stout geworden door het besef van onze onmagt, waanden den tijd geboren om ons de wet te kunnen stellen; de geldmiddelen waren uitgeput; en het stilstaan der zeevaart sneed alle hulpmiddelen af. Behoef ik dus te zeggen, dat, om te midden van deze nijpende omstandigheden de waardigheid van het Hollandsche Gouvernement staande te houden, en in het inwendig bestuur alle verouderde gebreken (waartoe dusverre alle pogingen vruchteloos waren aangewend) dadelijk te verbeteren, het veelal noodzakelijk was, mij boven alle formen te verheffen, en geene andere wet te kennen dan het behoud der aan mij toebetrouwde bezittingen? Dit was de mondelinge last welken ik voor mijn vertrek had ontvangen, (deze werd ook schriftelijk door den Minister van der heym op den 13 April 1809 aan hem bevestigd) en ik werd ook door de goedkeuring van het Gouvernement over mijne eerste verrigtingen aangemoedigd om dit voetspoor niet te verlaten.’
Welke de vruchten van deze zijne handelwijze geweest zijn, trekt hij - zelf als onder een opslag van het oog bijeen, in deze bewoordingen, die wij nog van hem uit zullen schrijven. ‘In weêrwil van alle hinderpalen, zijn de volgende resultaten verkregen: Dat het Generaal Gouvernement het middelpunt is geworden, waaruit alle verder gezag in bepaalde verhoudingen afdaalde, onder zoodanige verantwoordelijkheid en contrôle, dat vorige misbruiken niet konden herleven; dat in alle administratien duidelijkheid en eenvoudigheid zijn ingevoerd; dat aan alle ambtenaren geëvenredigde traktementen zijn toegelegd; dat de landbouw in alle opzigten is voorgestaan en uitgebreid; dat de algemeene industrie alom is aangemoedigd; dat de Justitie en Politie op een' behoorlijken voet zijn gebragt; dat de middelen tot defensie zoo veel mogelijk zijn vermeerderd; dat onderscheiden gebouwen voor den dienst van het Gouvernement, of tot andere nuttige einden, zijn gesticht; dat de weinige wegen, die er bestonden, verbeterd, en een groote weg over de geheele uitgestrektheid van het eiland is aangelegd; dat geregelde posterijen zijn opgerigt; dat het lot der inlanders en andere ingezetenen verbeterd is, en alle mishandelingen een einde hebben genomen; dat de betrekkingen met de Javaansche Vorsten, overeenkomstig de waardigheid en het belang van het Gouvernement,
| |
| |
zijn geregeld; en eindelijk, dat de inkomsten zijn gebragt tot zulk eene hoogte, dat, na het bestrijden van alle behoeften, jaarlijks ten minste nog eene schatting van vijf millioenen Rijksdaalders aan het Moederland kan worden opgebragt.’
Deze hier aangeroerde punten worden vervolgens ieder afzonderlijk en stukswijze opengelegd en in hare bijzonderheden aangetoond: doch hierin laat ons bestek niet toe, den Steller der Memorie te volgen, van wiens stijl wij nog met een enkel woord moeten opteekenen, dat hij de bondigheid met de klaarheid vereenigt, en zuiver en mannelijk is.
Het belangrijke der veelvuldige Bijlagen, waardoor het in de Memorie ter neder gestelde gestaafd en nader kennelijk gemaakt wordt, kan men afnemen uit de voorwerpen-zelve. Zij zijn in eene geleidelijke orde, naar indeeling der vakken en voorwerpen, waartoe zij betrekkelijk zijn, afgescheiden, en worden van een zeer uitvoerig Register en een' Alphabetischen Index op de Organisatien, Reglementen, Instructien, Besluiten, enz. sedert den 1 Maart 1808 tot den laatsten December 1810, gevolgd.
Na dit vrij omstandig verslag van den inhoud, achten wij het noodeloos, iets verders te zeggen. Het stelt de bedoelingen en de uitvoering van den Heere daendels, voor zoo verre een kort begrip dit toelaat, genoegzaam in 't licht, en er behoeven geene aanmerkingen bij ter opluistering; en even weinig kunnen er tegenbedenkingen bij te pas komen. Na het verrigtte door hem, mag men onder de weldadige Regering van onzen geliefden en verlichten Vorst, en de wijzigingen, welke Hoogstdezelve verder aan het bestuur der Kolonie zal oordeelen te moeten geven, een volkomen herstel van haar bloei en welvaart, en den gelukkigsten invloed daarvan op den koophandel, welvaart, en voorspoed des Vaderlands wachten.
Wij kunnen intusschen niet voorbij, een innig genoegen uit te drukken, dat de Heer daendels van de moraliteit en welwillendheid der beambten in Indiën over het algemeen een zoo gunstig getuigenis heeft kunnen afleggen, als in zijne Memorie gevonden wordt, Een zoo diep verval, en zoo algemeen opgehevene klagten, als sedert meer dan een leeftijd daarover gevoerd en bekend gemaakt zijn, konden op verre na geene zoodanige gereedheid tot medewerking ten goede doen onderstellen, als werkelijk door hen betoond is gewor- | |
| |
den. Men ziet hier datgene bewaarheid, waaraan zoo dikwijls getwijfeld is, dat het in den toestand en de inrigting des beheers, en niet in het persoonlijke is, dat de oorsprong eens algemeenen euvels, hetgeen herstel vordert, gezocht moet worden. |
|