gewigtig boek, dat wij thans voor ons hebben, en naar welks uitgave de Natie in het algemeen reeds geruimen tijd verlangde. De Heer bosscha, die, volgens zijne gewone bescheidenheid, niet als Geschiedschrijver, in den verhevenen zin des woords, maar enkel als aanschouwer voortreedt, heeft zich aan deze belangrijke taak gewijd; en, hoe vele aanmerkingen omtrent dezelve ook zouden mogen gemaakt worden, geen onpartijdig beoordeelaar zal hem den lof betwisten, dat hij zulks in dier voege voleind heeft, dat hem de naam van Geschiedschrijver, in de edelste beteekenis, met volkomen regt toebehoort. Hij toch deelt de zaken geenszins mede bij form van kronijk, maar verdiept zich in het opsporen der oorzaken, in de naauwkeurige voorstelling der gebeurtenissen zelve, en doorgaans ook in derzelver gevolgen, met melding der voornaamste personen, die als aanleggers en uitvoerders voorkomen.
Dit Iste Stuk, door den Schrijver met zekeren verhaastenden weêrzin uitgegeven, ten einde aan de hooggespannene nieuwsgierigheid te voldoen, gaat tot de overkomst van Nederlands Souvereinen Vorst op Hollandschen bodem. In eene uitvoerige en fiksch gestelde Inleiding doorloopt de Schrijver de voorname gebeurtenissen, welke aanleiding gaven tot het hoofdonderwerp zijner geschiedenis, als daar zijn de vrijmaking der Amerikanen, de staatkundige verdeeldheden der jaren 1784 tot 1795, de vorming van het Gemeenebest in dat zelfde jaar, de onderscheidene Constitutiën van 1796 en 1798, het Intermediair Bestuur des laatstgenoemden jaars, de landing der Engelschen in 1799, de nieuwe ordening van 1801, de Engelsche Oorlog van 1803, het Raadpensionarisschap van 1805, het Koningschap van 1806, de inlijving in het Fransche Keizerrijk van 1810, en de nadeelige gevolgen, welken dezelve voor dit land heeft veroorzaakt, tot op den overmoed, waarmede der Franschen Keizer in Rusland binnenrukte, en die den grond gelegd heeft tot zijne volkomene vernedering.
Het Iste Hoofddeel, dat dit Iste Stuk uitmaakt, be-