wat in de klem is, dat de vader niets van het meisje weet. Tot verlevendiging van al het gehoorde, blijkt nu deze ook te zijn het vermeende doode zoontje van den slotbewaarder, wiens vrouw eens verbrand was. Alle deze ontdekkingen loopen nog al zonder veel gemoedsbeweging af; maar de oude roover, die hier spoken kwam, moet wat hooren, tot dat het meisje terugkomt. Maar dit gelukt zoo spoedig niet; zóó loopt de nacht van onrust niet af! Het gezelschap gaat naar bed; de knecht blijft in de zaal, en gaat aan 't snurken en droomen: er breken roovers in, die vrij wat te zeggen hebben, eer zij hun handwerk beginnen; aan den slapenden knecht storen zij zich niet veel; maar de slotbewaarder komt binnen met eene lamp, en valt over een' der roovers; dit loopt erger; evenwel, allen in huis worden wakker; ook het spook, het opperhoofd der roovers, komt voor den dag; maar het is gedaan met de subordinatie; en, ofschoon er al een roover kapot raakt, het ware erg afgeloopen met het illustre gezelschap, ware de eerste verdwaalde reiziger niet net van pas terug gekomen. Men herkent nu in hem het verloren meisje; en in die confusie nemen de roovers de vlugt. Nu arrangeert men het huwelijk, mits haar vader nu voor altijd afstand doe van zijn eerloos handwerk; hij resolveert er toe, en - de Hemel viert het feest van eenen bekeerling! Onder al dit gedruisch moet het reeds dag geworden zijn, en men wil dezen dag aan de vreugde wijden.
Nu, wij hebben in ons leven nog zoo al het een en ander gezien, gelezen of gehoord; maar, als dit stuk ten tooneele komt, daar willen wij bij zijn! Waarlijk, het is nieuw en ongehoord, - het is dan ontzettend aandoenlijk! De jongeling, die eenen vader verliest en vindt; het meisje, dat hem, dien men als een schrik van het menschdom beschouwt, met den uitroep: vergeving, beste Vader! te voet valt, omdat hij NB. haar nevens den Schepper (!) het leven gaf; de roovers, die inbreken en hunne bagaadje medebrengen, enz. enz.
Aan alle Beminnaren van het Tooneel is dit onrustig kunststuk toegewijd. - Plaudite!