| |
| |
| |
Gedenkschriften van Ch.M. Talleyrand de Périgord, een' van Buonaparte's voornaamste Secreiarissen van Staat, zijn' Groot-Kamerheer, Groot-Officier van het Legioen van Eer, Ex-Bisschop van Autun, Ex-Abbé van Celles en St. Denis, &c. &c. Uit het Engelsch vertaald. II Deelen. Te Amsterdam, bij C. Timmer. 1814. In gr. 8vo. Te zamen 711 Bl. f 6-:-:
De levensbeschrijving van eenen nog levenden man is steeds eene allermoeijelijkste onderneming. Deze moeijelijkheid wordt verdubbeld, wanneer het voorwerp dier beschrijving eene zeer groote rol op het tooneel der wereld gespeeld heeft, die het betrachten der onzijdigheid, in de opgave zijner levensbijzonderheden, bijna ondoenlijk maakt, en wanneer de Levensbeschrijver of dadelijk onder het bereik van zijnen invloed, of, omgekeerd, in een' tegen hem vijandelijken Staat woont. In het eerste geval kan de Schrijver niet onpartijdig zijn; in het tweede is deze onmogelijkheid, uit moréle gronden, misschien niet minder sterk. Hij moge trachten zich diets te maken, dat haat noch bijzondere afkeer hem tegen den vijand van zijn Vaderland voorinnemen; wanneer die vijand gevaarlijk en schadelijk is voor zijn land, wanneer hij zelf dat land vurig bemint, wanneer hij een Brit is, dan wantrouwe men zijn geschrijf, en leze het niet zonder de uiterste omzigtigheid.
De held dezer levensbeschrijving (want de titel van Gedenkschriften van talleyrand is zeer kwalijk gekozen, en zou althans moeten luiden: over talleyrand) is zoo bekend in Europa; zijne vroegere daden, zoo hemelsbreed verschillende van zijne tegenwoordige werkzaamheden, hoewel in hetzelfde vak, hebben hem bij de meesten van eene zoo belangrijke en onvoordeelige zijde tevens leeren kennen, dat de bijeenstelling zijner voornaamste lotgevallen en verrigtin- | |
| |
gen, en wel door eenen Engelschen Schrijver, gewis de nieuwsgierigheid van velen moet opwekken. Wanneer men een liefhebber is van Anecdoten, zal die nieuwsgierigheid ook ruimschoots bevredigd worden. Het karakter van talleyrand wordt hier in een zoo afzigtig daglicht geplaatst, er worden van hem zoo vele gruwelen verhaald, dat, wanneer ook slechts het tiende gedeelte van het vermeldde welbewezene waarheid is, de naam van dezen man met afgrijzen aan de nakomelingschap moet worden overgeleverd. Wij zullen eerst kortelijk eenige der voornaamste feiten aanstippen, en dan ons oordeel zeggen over het geheel.
Charles maurice talleyrand de périgord, zoon van een' broeder des Graven van Périgord, zou, op zijn zestiende jaar, reeds drie dochters eener onbesprokene weduwe verleid en vergiftigd hebben. Hij werd daarop door eene lettre de cachet, van zijne familie verkregen, op het kasteel van Vincennes geplaatst, daaruit, op belofte van beterschap, verlost, en een begunstigd minnaar van Mad. du barry, (de bekende bijzit van lodewijk XV.) die hem de opvolging, en weldra het bezit, van het Bisdom Autun bezorgde. Na hier tusschenbeiden het leven van een' naauwgezetten Geestelijken, doch doorgaans van een' volslagen' lichtmis, geleid te hebben, zou hij aan 't zwendelen geraakt zijn, een verlies van 1,200,000 francs geleden, en zich daarop, tot herstel zijner vervallene zaken, aan den Hertog van Orleans en de woelgeesten gehecht hebben. Den 2 November 1789 stelde hij de nationaal - verklaring der geestelijke goederen voor. Bij de plegtigheid van 14 Julij 1790, ter viering van de zoogenaamde federatie of verbroedering der Franschen, deed hij den plegtigen dienst, waarmede hij zelf den spot dreef in een' brief aan zijne staatkundige minnares, de Gravin f ... t. In Augustus 1790 werd hij een der Secretarissen van den Jakobijnen-Club, en verdedigde de afzetting der onbeëedigde priesters. Slechts hij, benevens nog twee andere Geestelijken, leiden in
| |
| |
de Nationale Vergadering den eed af, dien alle de anderen volstandig weigerden. Naderhand voegde hij zich bij de hofpartij met mirabeau, die daarvoor 600,000 livres klinkende munt en eene maandelijksche toelage van 50,000 livres trok, terwijl talleyrand 1 mill. 200,000 livres in assignaten ontving. Daarop stond deze zijn Bisdom af, om onbaatzuchtig te schijnen. Hij was, met lafayette en diens vrienden, op de zijde der Constitutionele of gematigde volksvoorstanders, die hier zeer vinnig doorgestreken worden. Lafayette in 't bijzonder wordt als de bewerker aller volgende rampen asgeschilderd, vooral ten tijde van 's Konings vlugt. Echter blijkt het uit een' hier medegedeelden brief van talleyrand, (bl. 156-158) dat hij zoo wel als zijne vrienden toen geheel afkeerig waren van het Republicanismus. Het schijnt echter, (wanneer men de hier medegedeelde bescheiden gelooven mag) dat hij zich iets later, tijdens de tweede Wetgevende Vergadering, met de Jakobijnen, vooral met pétion, naauwer inliet, dan met eer of pligt bestaanbaar was. Omtrent dien tijd zocht hij chauvelin, een' Jakobijn, naar Engeland te zenden; lodewijk XVI weigerde dit, uit hoofde van de slechtheid des voorwerps, maar gaf eindelijk toe, mits talleyrand het oog op dien Afgezant zou houden; doch deze had driedubbele Instructiën, van den Koning, orleans, en de Republikeinen; de eerste gaf hem voor het benoodigde 400,000, de tweede 600,000 livres, en de derden drie millioenen. Hij bond in Engeland betrekkingen aan met de leiders der volkspartij, of de Demagogen, die hij schandelijk inhalig, en met de Ministers, die hij
trotsch, koel en terugstootend vond. Van eerstgemelden kocht hij er eenigen om, om naar Parijs te gaan, ter bijwoning van het feest van 14 Julij 1792. Talleyrand zou voorts uit Engeland aan pétion en de zijnen den Koningsmoord, doch door den dolk eens moordenaars, niet door een strafvonnis, aangeraden, en daartoe den beruchten 20 Ju- | |
| |
nij bepaald hebben, die echter mislukte. Hij zou voorts niet alleen tot de gebeurtenissen van den 10 Augustus zijne goedkeuring gegeven, maar zelfs den moord van 2, 3 en 4 September aangeraden hebben. - Hij trachtte daarna zijne minnares, Mevrouw f ... t, van haar voornemen, om naar Engeland te gaan, af te brengen, daar hij in dat land een' nieuwen minnehandel had; doch dit gelukte niet; zij ontvlood de woede der partijen, door zich naar Londen te begeven, waar talleyrand intusschen het plan ontworpen en aan de Fransche Ministers medegedeeld had, om Engeland te overvallen, doch, (wanneer men dit boek gelooven moet) om geheimer en zekerder te kunnen werken, zelf zou verzocht hebben, om op de lijst der Emigranten te worden geplaatst, hetgeen ook geschiedde; doch hield hij nog gedurig geheime briefwisseling met den Minister lebrun, tot op den val van dien staatsdienaar, na welken uit talleyrand's papieren zijne kuiperijen werden bekend gemaakt; terwijl hij zelf, nu als vreemdeling uit Engeland verdreven, in Amerika eene schuilplaats ging zoeken, vandaar naar Hamburg overstak, en aldaar met de Gebroeders lameth, en eenige andere oude Constitutionélen, Jakobijnsche plans zou beraamd hebben.
Dusverre het eerste Deel. Het tweede wordt geopend met een zeer breedvoerig verhaal eener minnarije van talleyrand met de Barones van s..., die hij verleidde, verliet, en die daarop zichzelve om het leven bragt; alle de brieven der ongelukkige worden, als bijlagen tot dit treurgeval, medegedeeld. Men verzuimt niet, hier 's mans ongevallige ligchaamsgestalte bij zijne kunst van verleiding te doen afsteken. Hij begaf zich nu naar Berlijn; vandaar, op bekomen verlof, weder naar Parijs, en trachtte in het Ministerie van Finantiën te komen; te welken einde hij voor het Directorium eene boodschap opstelde, die een zwart tafereel van 's lands toestand behelsde, vooral wat de geldmiddelen betrof (in 1796.) De onbekwaamheid van
| |
| |
lacroix deed hem in het begin van 1797 tot Minister van Buitenlandsche Zaken benoemen; in welke hoedanigheid de Vredehandel te Rijssel met Engeland zijn proefstuk was, die echter mislukte, omdat de Directeurs op den 4 Sept. 1797 hunne vijanden hadden doen vallen. Talleyrand, die voor den Vrede geweest was, werd door rewbell zeer onbeschoft behandeld. Voorts worden nu de voornaamste staatshandelingen, gedurende talleyrand's Ministerie, te boek gesteld; als, de Vrede te Campo Formio; het gedrag omtrent den Portugéschen Gezant d'aranjo; het strenge besluit tegen den onzijdigen handel met Engeland, ten gevolge der zitting van het Directorium op 2 Dec. 1797; de overweldiging van Zwitserland in 1798; de onbeschaamde eisch van 80 millioenen livres aan de Amerikanen, om hun, na het nemen van 500 schepen, de onzijdigheid te laten; de onderhandelingen te Rastadt, en de moord der Fransche Gezanten aldaar; de woelingen in het binnenste van Frankryk, ten gevolge van den ongelukkigen veldtogt des jaars 1799, en de harde beschuldigingen, toen tegen talleyrand ingebragt; deszelfs kuiperijen met den uit Egypte teruggekeerden buonaparte, die zich door de omwenteling van 9 Nov. 1799 werkelijk van het hoog gezag meester maakte; deszelfs eerste brief aan den Koning van Engeland; duroc's onderhandelingen te Berlijn, die met Oostenrijk in 1800, en de daarop gevolgde Vrede van Luneville, bij welke gelegenheid talleyrand door zijne listen de trouwhartige poging van moreau, om
Oostenrijk door de teruggave van Toscane inderdaad met Frankrijk te verzoenen, deed mislukken; de vijandelijkheden met Portugal in 1801, waartoe lucien buonaparte in Spanje moest kuipen; het Noordsche Verbond, in dat jaar tegen Engeland gesloten, en door den dood van Keizer paul I van Rusland ontbonden, die aan de Fransche factie te Petersburg wordt toegeschreven. (!!) Voorts de zaak der Duitsche schâvergoedingen, die voor tal- | |
| |
leyrand door de hebzucht der Duitsche Vorsten, welke hem zochten om te koopen, eene ware goudmijn werd; de Preliminairen van Londen; de inlijvingen gedurende den Vredehandel te Amiens; de hervatting der vijandelijkheden in 1803; de bezetting van Hanover; het vasthouden der Engelschen in Frankrijk; het gedrag omtrent de uitheemsche Ministers; de brieswisseling met drake, enz. Alles natuurlijk in den geest des Engelschen Schrijvers, waarover wij straks nog iets moeten zeggen. Tusschenbeiden vernemen wij dan ook nog bijzonderheden wegens de geldmiddelen van talleyrand, die in vijf jaren tijds niet min dan vieren-veertig millioenen Holl. guldens zou hebben bijeengeschraapt; van de wederzijdsche listen en onderkruipingen van hem en den Politieminister fouché, die ten laatste in eene verzoening eindigden, waarbij fouché aan talleyrand een' vergiftigden dolk en vier meisjes, deze aan genen vergiftigde snuif en vier opgeligte Agenten zou ter hand gesteld hebben.
Het werk loopt niet verder dan tot 1805, en schijnt dus in dat jaar opgesteld te zijn; zoodat men er talleyrand's latere bedrijven, zijne ongenade wegens het afraden des Spaanschen Oorlogs, enz. te vergeefs in zoeken zou. Het slot bestaat uit eene reeks van Philippische Redevoeringen - doch meer in de taal der vischwijven, dan in die van demosthenes of cicero - tegen talleyrand niet alleen, maar ook tegen deszelfs Meester, der Franschen Regering en Staatkunde. Zij verdienden die gewis ten volle: doch waarom men ons Publiek, hetwelk buonaparte uit zoo vele heillooze latere daadzaken heeft leeren kennen, nu ook nog deze Diatriben tegen zijne regering in 1805, doorweven met uitvallen tegen de toen afhankelijke of onzijdige Mogendheden, voornamelijk Pruissen, te lezen geeft, vatten wij niet; te minder, daar dit alles talleyrand slechts van ter zijde raakt. De Vertaler zou wél gedaan hebben, om, in plaats van deze vertoogen, de latere lotgevallen van talleyrand,
| |
| |
tot op dezen tijd, mede te deelen. Doch misschien was dit boven zijne krachten.
Zie hier, tot eene proeve, de algemeene schets van talleyrand, volgens onzen Schrijver. - ‘Frankrijk zal waarschijnlijk spoedig van eenen van deszelfs grootste misdadigers, en Engeland van eenen van deszelfs doodelijkste vijanden verlost worden. Door ontucht, onmatigheid en zwelgerij is talleyrand's ligchaamsgestel geheel geknakt, en zijne gezondheid vernield. Jaarlijksche reizen naar de kusten, om zeebaden te gebruiken, noch jaarlijksche bezoeken der minerale bronnen van Aken en Barrèges, voorschriften van Geneesheeren, noch kruidmengsels van kwakzalvers, kunnen lang eene ontbinding vertragen, welke door onophoudelijke buitensporigheden bespoedigd wordt. Da mihi, Domine, mortem justi hujus! zeide talleyrand, toen hij vernam, dat de Senateur fargues plotselijk in de armen zijner minnares gestorven was. Dit is eene echte bekentenis van zijne godsdienstige zoo wel, als van zijne zedekundige begrippen. Hij leefde roekeloos, en wenscht zonder berouw te sterven. - Talleyrand is door de natuur met buitengemeene geestvermogens begaafd. Eene vroegtijdige intrede in de zamenleving verschafte hem eene vroege menschenkennis, en vergoedde de kundigheden, welke anderen door langdurig studeren en nadenken verkrijgen. Met de sterkste neigingen tot ondeugd moest hij de pligten van zijnen geestelijken stand verbinden, of ten minste den schijn daarvan aannemen; en hierdoor werd hem huichelarij en geveinsdheid eerst noodzakelijk, en daarna hebbelijk. Met horrelvoeten geboren, trachtte hij de wanstaltigheid van zijn ligchaam te vergoeden door bekorende manieren, verpligtende wellevendheid en een aangenaam onderhoud. Met eerzucht om te behagen, leerde hij weldra onderscheiden, of hij zijn geluk aan zijne verdiensten, of aan zijnen rang moest
toeschrijven; of wel, of hij eene mislukking te wijten had aan zijne onbehendigheid, of aan gebrek aan oordeel bij an- | |
| |
deren. Trapswijze gewende hij zich juiste en naauwkeurige gevolgtrekkingen te maken, meer door hetgeen hij in den geest ontwaarde, dan door hetgeen hij in de gesprekken hoorde van hen, met wien hij omging. Dubbelhartigheid werd toen met geveinsdheid gepaard, en verraderij vereenigde zich met beide. Hij droeg derhalve alle die ondeugden, hoedanigheden en hebbelijkheden met zich om, die, in tijden van beroerte, oproer en omwenteling, geschikt zijn om iemand boven den gemeenen hoop te doen schitteren; maar die, in tijden van rust en orde, onder wettige en zedelijke Gouvernementen; hem als gevaarlijk zouden hebben doen vermijden, of als misdadig zouden hebben doen verachten en straffen. - De zedeloosheid van zijn bijzonder leven vergezelde hem in zijne openbare loopbaan. Zijne staatkunde is schelmerij; zijne betuigingen zijn bedrog; zijne onderhandelingen zijn kuiperijen; zijne beloften zijn leugens; zijne eeden zijn trouweloosheid, en zijne tractaten zijn berekend om den argeloozen te beguichelen, den onervarenen te bedriegen, den zwakken te verpletteren, den verhevenen te vernederen, den rijken te plunderen, den vrijen te onderdrukken, den magtigen te besturen, en allen te onderwerpen en te dwingen, zoo wel den sterksten en best verdedigden staat, als de weerlooste gemeente; zoo wel de Mogendheden, die zich op zijne trouw, regtvaardigheid en edelmoedigheid verlieten, als hen, die alleenlijk op hunne eigene dapperheid en hulpmiddelen boogden. Van de vroegere Fransche Ministers, bezit hij de finantiéle bekwaamheden van eenen sully, de staatkunde en dubbelhartigheid van eenen richelieu, de geslepenheid en hebzucht van eenen mazarin, de commerciéle kunde van eenen colbert, de ongevoeligheid en wreedheid van louvois, de zedeloosheid en
bedorvenheid van dubois, de orde en scherpzinnigheid van fleury, het doorzigt van choiseul, de buigzaamheid van maurepas, en de werkzaamheid van vergennes. Hoewel hij, uit
| |
| |
hoogmoed, zich gelaat, als verliet hij zich op zijne secretarissen en onderhoorigen tot het verrigten der voornaamste werkzaamheden van zijne kantoren, ontsnapt echter niets aan zijne oplettendheid. Met de grootste gemakkelijkheid beslist hij binnen weinige uren, hetgeen het verstand van anderen eene gansche week vruchteloos heeft bezig gehouden. - Doch welk nut hebben alle talleyrand's natuurlijke en verkregene bekwaamheden aan de beschaafde zamenleving toegebragt? welk voordeel hebben zijne tijdgenooten getrokken, en welke vruchten kan men verwachten van zijnen hoogen stand, magtigen invloed, beslissende maatregelen, en alvermogende daden? Hebben zij aan Frankrijk vrijheid en welvaart, aan andere volken rust en veiligheid geschonken? Opent de wereldkaart, geen land zult gij op dezelve vinden, waarin Frankrijk, gedurende talleyrand's bewind, niet eenige verwoesting heeft gebragt, waarmede het niet eenig tractaat geschonden heeft, of waaromtrent het niet eenig beginsel van het regt der volkeren heeft overtreden.
Periere mores, jus, decus, pietas, fides;
Et, qui redire nescit cum perit, pudor!
Men ziet uit ons verslag, dat dit werk bouwstoffen tot de geschiedenis onzer dagen bevat; dan, in hoe verre men zich daarop verlaten kan, is moeijelijk te beslissen. De toon althans getuigt niet van het eerste vereischte eens Geschiedschrijvers, van onzijdigheid, die men ook den booswicht verschuldigd is. In alles wordt het Kabinet van St. Cloud in 't ongelijk, in alles Engeland in 't gelijk gesteld; hetgeen zoo verre gaat, dat men het voorstel van volkomene vrijheid der koopvaardij, zonder aan onderzoek op zee onderworpen te zijn, door talleyrand gedaan kort na den Vrede van Luneville, een schaamteloos ontwerp durft noemen, (IIde D. bl. 133.) niettegenstaande de hiermede strijdige zoogenaam- | |
| |
de Zeeregten der Engelschen zich eerst van de achttiende Eeuw dagteekenen.
Wij laten het daar, in hoe verre buonaparte opregt was in de vredesvoorstellen, onmiddellijk na zijne verheffing tot Consul, aan de oorlogende Mogendheden gedaan; maar de uitdrukking: ‘De Keizers van Duitschland en van Rusland werden, zoo wel als de Koning van Groot-Brittanje, met soortgelijke brieven van den nieuwbakken' Korsikaan beschimpt,’ (IIde D. bl. 122) is, het onderwerp in aanmerking genomen zijnde, in den stijl van een schotschrift, niet in dien der Geschiedenis. Op bl. 127 van hetzelfde Deel (in de noot) ontziet de Schrijver zich niet, de algemeen beminde en bewonderde Koningin van Pruissen vrij vinnig van ter zijde, bij de onderhandelingen van 1801 met Engeland, aan te randen. De handelwijze, dat men de overgave van Egypte als eene vergoeding voor de teruggave der Fransche Koloniën bedong, en het Tractaat, op Engeland's toestemming, zoodanig teekende, schoon men wist dat het reeds aan de Engelschen over was, is gewis in de Zedekunde laakbaar; doch of zij in de Staatkunde, die groote kunst van elkander te verschalken, den naam van trouweloosheid en verraad verdiene, komt ons bedenkelijk voor. Zoo men in Frankrijk de Capitulatie van Alexandrië wist, was het de zaak van Engeland, de meesteresse der Zeeën, die ook te weten. (Zie IIde D. bl. 175, 176.) In Saksen moeten het de intrigues van talleyrand geweest zijn, die de klagten der steden tegen den invoer van Engelsche goederen veroorzaakten, alsof haar onmiddellijk belang zulks alleen niet had kunnen bewerken! De beschuldiging van moord, door Franschen invloed aan
paul I gepleegd, niettegenstaande het onmiddellijk strijdige van hun belang, hebben wij boven reeds aangestipt. Breed weidt men uit over de onbetamelijkheid, van Militairen tot Afgezanten te benoemen. Wat zou de Schrijver dan nu wel zeggen, dat zijn land den grooten wellington, den overwin- | |
| |
naar van Frankrijk, in dat zelfde land tot Ambassadeur benoemt?
Uit hoofde der hartstogtelijkheid, welke dit alles verraadt, twijselen wij, of de bronnen, door den Schrijver gebruikt, naar 't schijnt kleine geschriften, in Frankrijk ter sluik, of misschien wel in Engeland, uitgegeven, Les Nouvelles à la Main, Intrigues de ch.m. talleyrand, Le Voyageur Suisse, enz. wel echt zijn, en den toets der bedaarde, onpartijdige oordeelkunde vermogen door te staan. Wij hopen dit niet, ter eere der menschelijke natuur, en wij hebben nog een' gewigtigen grond, om daaraan te twijfelen. Zouden wettige, zegerijke Monarchen, door de overwinning binnen Parijs geleid, hunne treden naar zulk een' afgrijselijken verworpeling gewend hebben, als talleyrand hier wordt afgeschetst? Zou de groote, de deugdzame, de menschlievende alexander bij eenen booswicht van dien stempel zijn afgestapt? Zou lodewijk XVIII, op den troon zijner Vaderen teruggekeerd, den man des bloeds, die geraden had, zijn' onvergetelijken Broeder door de hand eens moordenaars in een' volksoploop te grieven, tot een' zijner voornaamste Staatsdienaren benoemd hebben? Zou hij hem tweemaal de dierbaarste belangen zijns Rijks, de belangen van geheel Europa, in de hagchelijkste oogenblikken, hebben toevertrouwd? Hoe veel ook de Staatkunde moge doen overstappen, wij kunnen niet gelooven, dat overwinnende Monarchen zich tot het verduwen van zoo veel laagheids zouden geschikt hebben, om de harten der overwonnelingen te stelen: ten zij de Minister, dien zij als hun voornaamste werktuig bezigden, minder een gedrogt van helsche boosheid, uit wellust, schraapzucht en wreedheid gekneed, (zoo als hij hier voorkomt) geweest zij, dan een wel zedeloos en bedorven, maar nog meer schrander en bekwaam Staatsdienaar. Over 't geheel komt ons de vertaling van dit boek, in de tegenwoordige
oogenblikken, waarop talleyrand althans eene waardige rol voor de
| |
| |
belangen der menschheid en de regten der troonen te vervullen heeft, min voegzaam voor. De stijl is, op sommige plaatsen, beneden de kritiek. Wij hebben, tot onze verwondering, hier Germanismen opgemerkt. |
|