| |
Reize naar Nieuw Mexico en de Binnenlanden van Louisiana, voorgegaan door eenen togt naar de bronnen der Mississippi, gedaan op last van het Gouvernement der Vereenigde Staten, in 1805 tot 1807, door den Majoor Z.M., Pike. Uit het Engelsch. IIde Deel. Met Kaarten. Te Amsterdam, bij C. Timmer. In gr. 8vo. 374 Bl. f 3-15-:
Daar het verslag wegens het tweede Deel dezer Reize van den Heer pike, door tusschenkomende verhinderingen, langer is uitgebleven, dan wij ons hadden voorgesteld, achten wij niet ondienstig, onze Lezers te verwijzen tot het berigt aangaande het eerste Deel, te vinden in het Tijdschrift voor 1813, bl. 501-504. Men ziet daaruit, dat wij het belang van dezen Schrijver, om ons bekend te maken met den toestand der voornaamste Spaansche Bezittingen in Noord-Amerika, ten volle erkenden; en, volgens aanduiding des Vertalers, alle reden hadden ons te beloven, dat het tweede Deel, 's mans opzending naar Nieuw Mexico moetende behelzen, het meest merkwaardige zijn zoude, en de gewigtigste zaken stond te bevatten.
Volmondig mogen wij hier bijvoegen, dat wij ons te dezen niet vonden te loor gesteld. Immers in de IIIde Afdeeling, waarmede dit Deel aanvangt, ontmoeten wij het Dagverhaal zijner Reize door de Binnendeelen van Nieuw Mexico, in 1807, (van den 27 Februarij, namelijk, tot 1 Julij) toen de Schrijver derwaarts gebragt werd door een geleide van Spaansche Dragonders. Eenig denkbeeld van dezen togt zal zich de Lezer vormen, wanneer wij zeggen, dat zij door den argwaan der Spanjaarden, van welken zij op de grenzen, en in de gebergten verdoold zijnde, overrompeld waren,
| |
| |
eerst naar Santa-Fé, voorts naar Chihuagua, werden opgezonden, tot dat zij, daarna hooger opgevoerd, en langs bijwegen omgeleid, in de nabijheid van Sant-Antonio, van den Gouverneur cordero berigt ontvingen, om met hun volk vrijelijk naar huis te kunnen vertrekken. Hunne behandeling door de Spaansche Grooten was doorgaans beleefd, maar koel, en vol van jaloerschheid. Deze straalt door in menige bijzonderheid, vooral in hen te berooven van hunne papieren, gelijk mede van alle middelen om narigten te bekomen wegens de ligging der Spaansche Bezittingen; ja in de belemmeringen, hun aangebragt in het houden van een dagregister op hunne reize, en het doen van geschikte sterrekundige waarnemingen. Herbergzaam werden zij inzonderheid ontvangen van een en ander voornaam Geestelijke, bij wien zij nachtverblijf nemen moesten op de dorpen. Overigens ruimt het dorre des dagverhaals, in het eerste Deel opgemerkt, bij het doorreizen van woeste en door wilden bewoonde oorden, hier plaats voor menigte van anekdoten, die dezen togt veraangenamen voor den Lezer. Met eene deelnemende verontwaardiging troffen wij in dit verhaal van pike voldingende bewijzen aan van diepe onkunde, en der slaafsche vernedering, waarin het Spaansche Gouvernement de inwoners dezer landen houdt. Ons bestek gehengt niet, dat wij een kort verhaal of overzigt geven uit het dagregister des Schrijvers in deze Afdeeling. Men vergenoege zich, dat wij, ter staving dier vernederinge, uit zijn verhaal dit doorslaand bewijs overnemen. Aan den ingang van het dorp San-Fernandes ontmoet pike den Luitenant malgarês, in welken hij ras den welopgevoeden man onderscheidt, en met hem gemeenzaam wordt. Om onzen Reiziger te verpligten en te vervrolijken, schreef hij ‘in den achtermiddag, aan de Alkades van onderscheidene kleine
naburige dorpen, een' brief, dus luidende: Zend heden avond zes of acht uwer aardigste meisjes naar het dorp San-Fernandes; mijn voornemen is, er een Fandango te
| |
| |
geven, om de op heden aangekomene Amerikaansche Officieren te vermaken.
Don faciendo.’
‘Deze order, vervolgt pike, werd stiptelijk ten uitvoer gebragt, en schetst meer dan alles den staat van vernederinge dezer veldbewoners.... Het bal had des avonds plaats, naar de wijze van het land, en leverde ons eene bekoorlijke verzameling van jonge, schoone dorpmeisjes op.’ Dan, vervolgen wij onze opgave van den verderen inhoud dezes Deels.
De Luitenant wilkinson had zich op den 28 October 1806, volgens de letter der Instructie, aan den Heer pike afgegeven, ter plaatse, waar de Arkansas bevaarbaar wordt, van hem moeten scheiden, met last om die rivier af te zakken met een klein detachement. Als eene belangrijke bijdrage, derhalve, betrekkelijk tot Louisiana, den opgemelden stroom, en de inwoners des lands, heeft pike, met goede reden, het Rapport van dien Luitenant overgenomen, en, voor zoo verre deszelfs togt van den zijnen verschilde, in de IVde Afdeeling geplaatst.
Eindelijk, hoewel de Schrijver zijne aardrijkskundige, statistieke en algemeene waarnemingen, betrekkelijk de binnenlandsche Provinciën van Nieuw Spanje, benevens zijne algemeene aanmerkingen over dat gewest, in het dagregister zijner Reize aldaar had ingelascht, waar hij gewaagt van de hinderpalen en beletselen, hem hierin door het Spaansche Gouvernement in den weg gelegd, heeft de Vertaler, onzes inziens te regt, deze meest belangrijke stukken doen volgen op de reeds gedachte IVde Afdeeling. Het dagregister toch van den Reiziger loopt wegens deze verschikking meer onafgebroken voort, en na het verhaal van zijne ontmoetingen is het voorzeker gevalliger, den uitslag van 's mans navorschingen te lezen, die men alsdan ten volste weet, hoeveel moeite, beleid en waakzame voorzorg
| |
| |
hem derzelver bijeenzameling, en de bewaring ook dier papieren, gekost moet hebben.
De zaak verdient wel, dat wij onze Lezers, behalve met de opschriften, reeds gegeven, nader bekend maken met den inhoud dezer waarnemingen en aanmerkingen, welke, althans in deze vertaling, het aanzien dragen eener geregeld bewerkte verhandelinge, die haren Schrijver vereert, met de aanmerkingen des Vertalers hier en daar verrijkt is, en loopt over het aangelegen onderwerp van Lands- en Volks-kennis, naar het oordeel van eenen getuige, dien wij op hoogen prijs behooren te stellen, en zijn gezag niet betwisten mogen.
Behalve eene naauwkeurige opgave der ligging van het Koningrijk Nieuw Spanje, onder den naam van het Onderkoningschap van Mexico (of Oud Mexico) en de binnenlandsche Provinciën onderscheiden, en beiden wederom in bijzondere Intendantschappen verdeeld, wier uitgestrektheid en bevolking hier wordt opgegeven, en door den Vertaler vergeleken met de aanwijzing en begrootingen van den vermaarden humboldt, levert ook de Heer pike zijne eigene of ingewonnen berigten omtrent de zeden, gebruiken en staatkundige magt, voornamelijk wegens die binnenlandsche Provinciën, welke hij doorreisde. Dien ten gevolge onderrigt hij ons wegens de lucht en luchtstreek, bosschen en vlakten, mijnen, mineralen en bergstoffen, rivieren, meren, dieren, bevolking en steden, handel, landbouw, oudheden, inlanders, hunne zeden en karakter, krijgsmagt, Godsdienst, en geschiedenis, zoo van Nieuw Mexico, als der Provinciën van Nieuw Biscaije, Sonora, Sinaola, Cohahuila, en van Texas, met meerdere of mindere uitvoerigheid. Dit alles breidt hij vervolgens, in zijne algemeene aanmerkingen over Nieuw Spanje, bepaaldelijk ten aanzien van de zeden, koophandel, fabrijken en inkomsten, bovenal aangaande de krijgsmagt des lands, nog verder uit.
Daarna, en als eene vrucht der waarnemingen van onzen Schrijver, gedaan op deszelfs reize door Loui- | |
| |
siana, in het Iste Deel verhaald, lezen wij hier, onder een zestal opschriften, zijne daartoe behoorende aanteekeningen, behelzende het overzigt van den grond; voorts narigten wegens de Osagen, Panis, Kamses, Tétaus, en de Indianen van Nieuw Mexico; eindelijk, bij wege van Tafel, een Statistisch Tafereel der Volken, die het westelijk gedeelte van Louisiana bewonen.
Boven dit alles heeft pike zijn werk verrijkt met aanmerkingen over den grond, de voortbrengsels en de bewoners van Nieuw Spanje, door hem ontleend ten deele uit de uitmuntende geschiedenis van Amerika door winterbotham, en uit het werk van den Abt clavigero. Ook heeft de Nelerduitsche Vertaler achteraan geplaatst de aanmerkingen van den Franschen, den Heer breton, op het verhaal van den Luitenant wilkinson, en op een gedeelte van dat van den Heer pike. Hem aangaande, eindelijk, lezen wij, ten slotte van dit Deel, verrijkt met het drietal beloofde Landkaarten, den loop der Mississippi en der binnenlanden van Louisiana vertoonende, het vereerend Extract uit de Raadplegingen van het Amerikaansch Congres, waaruit het aanbelang en de prijs, door de Vereenigde Staten gesteld op deze Ontdekkingsreizen, zoo duidelijk valt op te maken, dat wij, daar zulke bevoegde en aanzienlijke Regters spreken, zelfs tot aanprijzing van de waarde dezes werks ons niet behoeven uit te laten. Alvorens nogtans de pen neder te leggen, en afscheid te nemen van eenen Schrijver, die, dank zij den Vertaler, onze kundigheden wegens schaars bezochte oorden van Amerika aanzienlijk vermeerdert, herinneren wij ons de belofte van eene kleine proeve te zullen geven van 's mans schrijfwijze, en bepalen ons tot hetgene pike ons mededeelt wegens de beschaafde Indianen van Nieuw Mexico. ‘Deze bestaan,’ zegt hij, ‘uit het overschot der vierentwintig aloude volksstammen. De Keres zijn de magtigste onder hen, makende zij thans de bevolking der drie dorpen van San-Domingo, San-Philippe, San-Diaz,
| |
| |
en nog van twee of drie andere, uit. Het zijn mannen van eene hooge, lijvige en ronde gestalte, hebben schoone tanden, en bezitten eene zachte en handelbare inborst. Zij gelijken op de Osages meer dan elke andere natie, welke ik nog gezien hebbe. Zij bevinden zich aan geenen bijzonderen Heer onderworpen, maar alleen aan het Gouvernement, hetwelk hun onderscheidene lasten, als den krijgsdienst, de verpligting om óf muilezels te drijven, óf de vracht zelven te dragen, heeft opgelegd; zijnde zij bovenal ten strengste aan de bevelen der krijgsbevelhebbers onderworpen.
Ik ben ooggetuige geweest van een tooneel, waarvan de bloote herinnering mij het hart voor deze ellendigen kloppen doet, terwijl hunne ongemeene lafhartigheid tevens mijne verontwaardiging opwekt. Op zekeren avond, voor dat ik te Santa-Fé aankwam, hielden wij halte bij een dorp, alwaar de familiën van twee onzer Indiaansche Kavaliers woonden. Zij waagden het, gedurende den nacht, hunne vrienden een bezoek te gaan geven, hetwelk ontdekt werd; den volgenden dag riep de Kommandant alle de Indiaansche Kavaliers bijeen, en vergde hun eene verklaring af, wie de onvoorzigtigen onder hen geweest waren, die zich een oogenblik van hunne posten verwijderd hadden. Op hunne weigering, om hunne landgenooten te verraden, zagen zij zich op eene jammerlijke wijze mishandeld. De Spanjaarden sloegen hen met het hout hunne lansen, zoodat zij bijna van de paarden gestort waren. De ongelukkigen, hoewel gewapend, lieten zich het aangezigt bloedend slaan, zonder een enkel woord voort te brengen; geen teeken van misnoegen, geen gemor, geene verschooning ontsnapte hunne lippen.
Deze Indianen zijn, gelijk de wilden, met bogen en lansen gewapend; sommigen zijn van snaphanen voorzien.
Ofschoon men zich vleit, dat zij tot het Christendom zijn overgegaan, hebben zij echter eene menigte hunner aloude leerstellingen, feesten en plegtig- | |
| |
heden behouden; een dezer, welke mij de aanmerkelijkste voorkomt, is, dat zij eens in het jaar een feest vieren, dat drie dagen onafgebroken duurt, en alleen met drinken, eten en dansen wordt doorgebragt.’
Op de vertaling, die, hoewel van taalkundige fouten niet geheel vrij te kennen, echter ons meer gezuiverd, dan die van het eerste Deel, heeft toegeschenen, zullen wij te minder ons aanmerkingen veroorloven, dewijl onze Landgenoot, door gewigt van aanteekeningen, alle aanspraak heeft op deze onze bescheidenheid, gelijk op onzen dank voor de moeite, aan dit werk door hem besteed.
Ubi plura nitent: non ego paucis
Obetreffendendar maculis.
|
|