| |
Huiszittend Leven, bevattende eenige Mengelstofsen over afzonderlijke en, voorheen, weinig of niet bewerkte Onderwerpen, betrekkelijk tot de Letter-, Historieen Oudheid-kunde van Nederland; door Mr. Henrik van Wijn. IIden Deels 1ste Stuk. Met VI Platen. In den Haag, bij J. Allart. In gr. 8vo. XXXIV en 385 Bl. f 6-:-:
De Nestor onzer Vaderlandsche Letterkunde, de Heer van wijn, gaat met ijver voort, ons de resultaten zijner nasporingen, en die van eenigen zijner Vrienden, in het vak der Nederlandsche Oudheden, mede te deelen. Ditmaal loopen dezelve grootendeels over een zeer moeijelijk, en veelal met doornen bezet, veld, over de Geslachtrekenkunde, en wel van een onzer oudste en voornaamste Huizen, de brederodes. Het gewone gevoelen laat dit Huis afstammen van sicco of sifried, tweeden Zoon van Graaf ar- | |
| |
noud van holland, die in het laatst der tiende Eeuwe leefde; terwijl alhier, in eene briefwisseling tusschen de Heeren spaen van hardestein en den door Leyden's noodlot aan de wetenschappen ontrukten kluit, beiden doorkundig in 's Lands Oudheden, bewezen wordt, dat dit gevoelen niet dan op het zeer verdachte getuigenis van den onkritischen johannes à leydis berust. De valsche klaas kolijn komt, gelijk van zelve spreekt, niet in aanmerking. Van het Huis der brederodes vinden wij niet gewaagd vóór den jare 1244; een negatief bewijs, dat deze naam toen eerst is opgekomen; 't welk dáárom veel afdoet, dewijl deze Familie, als een zijtak der Graven, gewis in die tijden van volstrekte Adelregering, en vooral in de onlusten tijdens Vrouwe ada en willem I, eene rol moest gespeeld hebben. Volgens het nieuwere gevoelen dan, door den Heer van spaen op eene aanmerking van den Heer snoeckaart van schaumburg gegrond, nader ontwikkeld, en door den Heer kluit, na eenige geopperde tegenbedenkingen, mede beaamd, is het Huis van brederode een jongere zijtak uit
de oudtijds zeer vermaarde, doch naderhand in verval geraakte, Familie der van teylingens, wier afkomst zich in de grijze oudheid verliest, en die mogelijk wel van sicco of sifried van holland afstammen. In het begin der dertiende Eeuwe zal dan een jonger Broeder van Heer willem van teylingen, Drossaard of Drossaet (Dapifer, Truchsess, Sénéchal) van Holland, hetzij zelf den naam van brederode hebben aangenomen, gelijk de Heer van wijn oordeelt, hetzij, volgens de meening des Heeren van spaen, een' Zoon willem hebben nagelaten, die de eerste Heer van brederode was. De oordeelkundige ontwikkeling van dit alles moet men in het werk zelf nazien, waaruit wij niet kunnen nalaten, nog eene Anecdote wegens de laatste oogenblikken van onzen vereerden kluit over te nemen. De voortreffelijke Man
| |
| |
was juist bezig met het doorzien en bewerken van een Handschrift uit de Grafelijke Domeinen, hem door den Heere van wijn toegezonden, toen hij, om eene of andere onbekende reden, met zijne Echtgenoote het vertrek verliet, waarin men het Handschrift gaaf heeft wedergevonden, gelijk de kamer zelve in haar geraamte is blijven staan. Hoe gelukkig ware het dus voor dit Echtpaar, ja voor de geleerde wereld geweest, zoo deze noodlottige verwijdering beiden niet aan den vreesselijksten dood had blootgesteld! Immers uit het gemelde vertrek waren zij, menschelijkerwijze gesproken, waarschijnlijk gered geworden.
Als Bijlage tot de bovenstaande briefwisseling dient het Necrologium Egmundense, door den Heer kluit aan den Schrijver ter leen verstrekt, en zijnde een afschrift van baldewinus, de Haga Comitis, uit de Egmondsche Boekerij.
De nasporingen van den Heere van wijn omtrent het Huis van brederode deden hem eenige nog onuitgegevene bijzonderheden vinden van Heere diederik van brederode, een' der ijverigste aanhangers van Vrouwe margaretha in den twist met haren Zoon willem, die zich de toen reeds zeer verrijkte Steden, gelijk de Moeder de Edelen, te vriend maakte, waaruit eerlang de veete der Hoekschen en Kabeljaauwschen (doorgaans met den Adel en de Steden overeenkomende) zich ontwikkelde, en, na een' bijna honderdvijftigjarigen twist, met de volkomene zegepraal der Volkspartij en de vernedering der patricische Familiën eindigde, van welke de brederodes zich tot het laatste toe als Hoofden der Hoekschen gedroegen, en, nadat door de vereeniging van Vorst en Volk de eigene magt des hoogen Adels geknakt was, onder Heere henrik van brederode met het Volk en den Adel tegen den Spaanschen Dwangheer opstonden. En de roem van dit zoo belangrijke Huis, en de langdurigheid van den opgenoemden, in de uitkomst zoo gewigtigen, kampstrijd der beide Nederlandsche par- | |
| |
tijen, maken het vertoog van den Heere van wijn, over de belegering van het Huis te Brederode, - de overgave van hetzelve, met behoud van een klein jaargeld voor den eigenaar, - voorts de gevangenschap van Heere diederik, deszelfs ontslag en herstelling, den zoen tusschen margaretha en haren Zoon, en eindelijk de twee watergevechten in Zeeland en op de Maze, welke dien zoen drie jaren voorafgingen, - naar ons oordeel, tot eene zeer belangrijke bijdrage tot de Vaderlandsche Geschiedenis, welke de hier vermelde lotgevallen van diederik van brederode, na
deszelfs gevangenneming in den scheepsstrijd op de Maze, niet eens aanstipt.
De liefhebbers der oude Nederlandsche taal zullen zich hier ook vergast vinden op eene berijmde aansporing tot eenen nieuwen kruistogt, door jacob van maerlant, na de verovering van Acra in 1291. Het onderwerp, en het vuur, waarmede de schrijver bezield was, verheffen zijne rijmen soms tot een' dichterlijken gloed. Hoezeer ook ingenomen met den luister der kerke, en, gelijk de braafste lieden dier tijden, de kruistogten ten hoogste goed en noodzakelijk keurende, durft hij echter, even als zijn tijdgenoot dante en kort daarna petrarca, Rome en hare zedeloosheid zeer onbewimpeld berispen. Het is toch wel eene stoute taal voor eene Eeuw, waarin de Paus het toppunt zijner magt bereikte:
Die Kercke van Rome is dusdaen vraet,
Zi is dronken ende al zonder raet,
Die hoeft is van Kerstijnheden.
Zine heeft geen lit, dat haer bestaet,
Keizer, Coninc, noch Prelaet,
Het en is mits der gierichede
Ontaert van goeden zeden.
Ten slotte vinden wij eene Verhandeling nopens een over-oud Handschrift der vier Evangeliën uit de Abdij van Egmond, door Grave dirk II en zijne Ge- | |
| |
malin hildegaard, althans vóór het einde der tiende Eeuwe, aan die Abdij geschonken. Dit Handschrift is verreweg het oudste, uit den tijd onzer Landsvorsten, 't welk men nog gevonden heeft. De versieringen van hetzelve, vooral de fraai gekleurde Afbeeldingen van den Graaf en de Gravin, en die hier in schoone platen zijn medegedeeld, verdienen de aandacht der oudheid- en kunst-minnaren, en zelfs der kunstenaren, ter nadere kennis van het costuum. In dit Stuk vinden wij daarvan de materiéle beschrijving; letterkundige ophelderingen zal men in het volgende vinden.
Niet uit bedilzucht, maar om te toonen, dat wij deze aangename bijdrage tot de Vaderlandsche Oudheden met aandacht gelezen hebben, zullen wij hier eenige kleine aanmerkingen mededeelen. Op bladz. IX der Voorrede wordt gezegd, dat johan van leyden zijn gevoelen wegens de H.h. van brederode uitbragt omtrent de tweede helft der 14de Eeuwe. Daar echter op bl. XIII gezegd wordt, dat de overzetting der Latijnsche Kronijk dier Heeren, door j. van leyden, tot 1486 loopt, zoo zal het bovenstaande wel eene drukfout zijn. - Op bl. XX dier Voorrede staat het gevoelen van eyndius geboekt, dat sifried niet Zoon van arnoud, maar Broeder of Zoon van Keizer karel den Goeden zou wezen, die van de regering had moeten afstaan, en sedert aan eene onedele vrouw trouwde. Dit zal vooreerst wel karel de Dikke zijn; doch ten andere is dit gevoelen niet alleen zonder grond, maar volstrekt onmogelijk, daar karel de Dikke niet op dien tijd, maar eene Eeuw vroeger dan Graaf arnoud leefde. - Men leest op bl. 223, dat Keizerin margaretha waarschijnlijk op den 23 van Zomermaand 1355 overleden is; terwijl (zie de volgende bladzijde) willem in Lente- en Oogstmaand des jaars 1355 bij zijne Moeder in Henegouwen was. Een van beiden moet dus eene vergissing zijn. Dan, wat zijn deze kleinigheden, bij zoo vele goede en naauwkeurige bescheiden! - Wij wenschen den geachten
| |
| |
Schrijver lust en krachten, ter spoedige uitgave van het tweede Stuk van dit Deel. |
|