diept hij zich eene enkele keer bezijden hetgeen de toon van den Kerkelijken Redenaar en de bepaaldheid der bevatting van eene Christelijke gemeente gedoogt. Eene zekere stroefheid althans heeft het voor ons, wanneer hij b.v., tegen de zeden van onzen tijd hebbende uitgevaren, en misschien gevoelende dat dit wat ver ging, vervolgens de vraag aanvoert, of niet elke eeuw zijne gebreken hebbe, enz. Misschien is de stijl hier en daar bijna al te los, om met gemak en kracht te
worden voorgedragen. Misschien ligt bij het volgende (bl. 44) geene volkomen gezonde waarheid ten gronde: ‘Het was niet eens op onze wederkeering tot God en zijnen dienst, dat Hij onze verlossing en den vrede gebood; opdat het blijken zoude, dat Hij ons, om zijns naams wille, bevrijdde.’ Doch, op welke rede zijn zulke misschiens niet toe te passen? Wij voegen hier alleen bij, dat No. 1 ten tekst heeft Psalm CXVIII:24. Dit is de dag, dien de Heer gemaakt heeft; laat ons verheugd zijn en verblijd; No. 2 Ps. CXXII:6. Wél moeten ze varen, die u (Jeruzalem) beminnen! - Verscheidene aanhalingen toonen, dat de koning met de beste schriften van onzen tijd gemeenzaam is; en de bescheiden lof, aan anderen toegezwaaid, doet zijn hart te meer eer.
Het derde aangekondigde is mede een waardig gedenkstuk van de heugelijke herstelling des Vredes. Het is de eerste keer, dat ons iets van dezen man, schoon niet van dit geslacht, althans van dezen naam, in handen komt. Hoe het zij, hij houdt de eer diens naams, naar ons oordeel, voortreffelijk staande. De tekst is: Ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal; het onderwerp, betoog dier blijdschap, en hoe deze moet uitgedrukt en betoond worden; de nadere uitwerking, van het eerste: deze blijdschap is groot, om de grootheid der verledene smarten, omdat ze onverhoopt is, omdat ze met zoo weinig bitters verzeld gaat, omdat ze algemeen is, omdat ze schoone uitzigten opent; - van het tweede: de eerste pligt is, ons