| |
Woerden, in Slagtmaand MDCCCXIII. Door Mr. Jan Meulman, Vrederegter te Woerden. Met Afbeeldingen. In 's Gravenhage, bij J. Allart. 1814. In gr. 8vo. 491 Bl. f 3-12-:
Een uitvoerig en fraai gedenkstuk van een verschrikkelijk voorval en bedrijf! Het valt ons inderdaad moeijelijk, te bevatten, hoe de Heer meulman, ooggetuige en lotgenoot der gebeurtenisse, langzaamlijk heeft kunnen beschrijven, wat wij, die alles van hooren zeggen hebben, bijna niet uithielden om maar vlugtig te lezen. Doch, gelijk de ongelukkige dikwijls met een zeker genoegen op zijn ongeluk terugkomt, daarop stilstaat, daarover uitweidt, daarvan zijne gedachten niet kan aftrekken; gelijk dit inzonderheid het geval is met den vader, den vriend, den echtgenoot, die de zijnen verloor, in zijn eigen ongeluk zag omkomen, hen te vergeefs met zuchten en tranen terugroept, en zich nog slechts in zijne gedachten bij hen kan verplaatsen; even zoo schijnt het dezen Schrijver van Woerden in Slagtmaand 1813 te vergaan.
Van zeer vroeg en verre af, met de allereerste verwijderde aanleidingen, den vroegsten tegenspoed van napoleon in Rusland, begonnen, schetst hij ons de nadere gebeurtenissen in het vaderland en te Woerden, komt op de ontzettende catastrophe, houdt zich hierbij zeer lang op, en verzuimt eindelijk niets in de vermelding van den geheelen uitgang en aanhang des
| |
| |
voorvals. In het verhaal van het voorgevallene te Amsterdam meenen wij eenige onnaauwkeurigheid, ten opzigte van de rangschikking of tijdsorde der gebeurde zaken, te hebben opgemerkt. Volgens den Heere meulman, namelijk, schijnt de, naar zijn oordeel al te groote, zachtheid dezer aanzienlijke gemeente; ten opzigte der doorkomende Franschen, Douaniers en dergelijke, alleen voor rekening te komen der oude stadsregering; terwijl de nieuwe, om haar voorzigtig beleid, ten hoogste geprezen wordt. Wij nogtans meenen, dat dit loffelijk beleid juist daarin moet bestaan hebben, dat men allen schijn van vijandelijkheid op den duur bleef vermijden; geheel anders, dan die onvoorzigtigen te Woerden, welke, door een tegengesteld, en in hunne omstandigheden nog oneindig gewaagder gedrag, grootendeels.....!
Dit gedrag, en al het aanleidelijke to de ongelukken der beklagenswaardige slagtoffers, de togt der Haagsche gardes, het verrigtte door hen, en voornamelijk door derzelver krijgshoofden, enz. enz. wordt met eene naauwkeurigheid, eene duidelijkheid en blijk van waarheid beschreven, welke ons nog geheel nieuw was. De Schrijver zelf speelt hierbij eene aanmerkelijke, en ten uiterste loffelijke, rol. Veler anderen gedrag, daarentegen, is te eenemaal onbegrijpelijk. Er komen hier wel geene dadelijke beschuldigingen voor; maar, wie kan nalaten, onder andere, jegens den Generaal en hoofdaanvoerder der Haagsche burgers, zekeren onwil te gevoelen .....? De Kolonel tullingh deelt wel in het verwijt der onvoorzigtigheid; maar hij wascht ten minste, zoo veel mogelijk, deze vlek af door zijn moedig blijven, dapper strijden, menschlievend helpen en troosten, waardoor hij de schapen, als ter slagtbank gevoerd, gelijk een trouwe herder ondersteunt, en alles met hen deelt, niet als een huurling vliedt. En, inderdaad, waren de vaderlandsche jongelingen wél aangevoerd; had men naar den raad van meulman geluisterd, met de koelbloedigheid van
| |
| |
den Kapitein van heynsbergen alles bestierd, en als tullingh gestaan, - de bloedhonden waren welligt met schande terug gedreven. ô! Het streelde ons hart, de dapperheid der gemeenen te hooren vermelden; te zien, dat beleid, geen moed, eene toevallige, ongelukkige keuze, geene onweerbaarheid van ijdele schreeuwers, den eersten togt der ontwakende Nederlanders zoo ongelukkigen en schandelijken uitslag deed hebben.
Ten aanzien van het verder gebeurde, den eigenlijken gruwel der verwoesting, is de Schrijver niet min uitvoerig en naauwkeurig. Van alle de vermoorde Woerdenaars, (ten getale van zes-en-twintig, behalve een groot aantal, met wonden overdekt) ontvangen wij niet slechts hunne doods-, maar ook hunne korte levensen karakter-beschrijving: waarbij wij niet konden nalaten aan vader homerus te denken, die - waar de drukte van den slag dit toelaat, en het aanzien der helden het vordert - bijna op gelijke wijze, zijne gesneuvelden als uitluidt. In eene soort van Monument kan dit niet ongepast schijnen, zoo min als de zoogenaamde karrikatuur-platen van de bekwame pieneman en van senus, (die, als zoodanig, op ons gevoel een' zonderlingen indruk maakten) welke den moord hier en daar nog meer ophelderen; en vooral daarom niet, dat meulman van de opgeofferden inderdaad steeds veel, en wetenswaardigs, te zeggen heeft. Het is, of de Engel des Verderfs juist de besten, onontbeerlijksten of gelukkigsten hebbe uitgekipt! Althans bij aller eerwaardigheid, lagchende uitzigten, teedere huwelijks- en vriendschapsbanden staat de Schrijver met een treurig genoegen stil, en doet ons den verschrikkelijken, volkomen Duivelschen moordlust der onmenschen, die zoo veel deugd, zoo veel geluk met helschen euvelmoed vertrapten en verwoestten, des te luider vloeken. 's Mans eigen lotgevallen en gevaren zijn van allen misschien de zeldzaamsten, gelijk zijn verlies van twee boezemvrienden voorzeker niet het minst zware te achten is. Uren lang
| |
| |
met een' dollen Spanjaard als opgesloten, daar hij gedurig in den loop des geladen en overgehaalden snaphaans, als in de kaken des doods, staarde, na reeds vroeger stellig ten dood veroordeeld te zijn en aan verscheidene kogels ten doel gestaan te hebben, is het bijna een wonder, dat hem - nu door eigen tegenwoordigheid van geest, dan door gierige geldzucht, eens door het bijgeloof, of, wilt gij, den eerbied voor een Christusbeeld, in de razenden - aan het verderf ontrukte.
Over het geheel genomen, moeten wij betuigen, dat de ramp van Woerden te ijsselijker is, hoe meer wij haar van nabij beschouwen. Het schijnt voor onze eeuw en napoleon bewaard te zijn geweest, overal het gerucht te overtreffen, deszelfs vergrootende niet slechts, maar eenvoudig vermeldende kracht geheel uit te putten, en, als 't ware, te zeggen: gij gelooft niet meer, alles schijnt u overdreven en fabelachtig, de mensch is zoo min duivel als engel; welaan, kom en zie - Woerden! Moskow! maar ook alexander en het Verbond der Menschenliefde! - En deze ijsselijkheden duurden eenige dagen! De gansche weg van Woerden tot Utrecht wemelde van moordenaren; stroomde, als 't ware, van bloed en tranen. Laatstgemelde aanzienlijke stad mogt naauwelijks hopen een gelijk lot te ontsnappen. Zonder de spoedige opdaging der verlossers, zonder eenig overgebleven gevoel van..... eer bij molitor, zonder de bewarende hand der Voorzienigheid; wat ware van de gansche ongelukkige streek geworden?
Eenige aangename verpoozing vinden wij, met den Schrijver, in de verdere vermelding der deelneming, hulpvaardigheid en menschenliefde, door groot en klein, door Vorst en volk, door staatsman en burger, daarna betoond, ter heeling van hetgeen te heelen was. Wij zullen bij de bijzonderheden, meestal bekend, niet stilstaan; meer dan f 80,000 werden, in dien tijd van veelvuldigen nood en herhaalde opoffering, voor de
| |
| |
ongelukkige stad bijeengebragt. Liefde, beleid en inspanning behoedden haar in den eersten nood voor vergaan door honger, koude en op nieuw verhitte woede der gierige soldaten, en bragten haar daarna ten minste eenige vergoeding, elk naar zijne behoefte, toe. Wat is toch de mensch? Wie ontknoopt het raadsel van een wezen, dat, als 't ware, in de eene hand vuur ter verwoesting, in de andere water ter blussching draagt? Immers, een Franschman zij het ligtzinnigste, bedorvenste, gevoelloosste; het blijkt, dat ook anderen zich onder den schandelijken hoop mengden. Ja - zullen wij het zeggen? - op gelijke wijze aangevoerd, vertoonden onze eigen soldaten in het fel gefolterd Duitschland soms weinig zachter inborst. Het zijn slechts de aanzienlijken in Frankrijk, die het zoo wreed, zoo onmenschelijk maken. Een staat, welks roem op den oorlog berust, een staat, door twintig jaren uit- en inwendigen gruwels bezoedeld en bedorven, - ô! omringe men den pestvloed met eenen ondoordringbaren muur, of de aarde is verloren!
De gevoelige toon van den Heere meulman heeft ook ons gevoel gaande gemaakt. Men verschoone hetzelve! Wij voegen hier slechts bij, dat zijn stijl en wijze groote verdienste hebben; schoon hier en daar aanmerkingen, hetzij op de volkomen juiste zamenvoeging der woorden, hetzij op de uitdrukking van gevoel en zaken, zouden kunnen vallen. De uitvoerigheid mogen wij voor geen gebrek, maar eer voor eigenaardig, en ten minste zeer verschoonlijk, houden. Blijve het boek altijd éénig in zijne soort! |
|