Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Heldendaden van Gebh. Lebr. von Blücher, Koninklijk-Pruissischen Generaal-Veldmaarschalk, Grootkruis van de zwarte en roode Adelaarsorde, Grootkruis van het ijzeren Kruis, Ridder der Orde van Verdienste, der Alexander- Newsky-, St. George- en St. Anna-, gelijk ook Grootkruis der Maria Therezia-Orde; door J.D.F. Rumpf, Koninkl. Pruiss. exped. Secretaris te Berlijn. Uit het Hoogduitsch. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1814. In gr. 8vo. 188 Bl. f 1-16-:‘Blücher is in den volstrektsten zin des woords soldaat. Hij was spoedig en bestendig in het Pruissisch leger, vooral van de ruiterij, in eenen hoogen graad bemind. De gemeenen waren aan hem verkleefd; dewijl hij den roem had van zorg voor hen te dragen, en hen door gemeenzaamheid voor zich innam. De jongere obetreffendicieren waren hartstogtelijk aan hem gehecht; dewijl hij, zonder zijne waardigheid te kort te doen, dikwijls in hunne kringen verscheen, en deel nam aan hunne uitspanningen, al waren dezelve nu en dan een weinig luidruchtig. Eene zekere jeugdige vrolijkheid, die hem zelfs in zijnen meer gevorderden leeftijd niet heeft verlaten; een somtijds treffende en schertsende toon; de verwijdering van alle beuzelachtige pedanterij onder den ernst van de pligten van den dienst - alles droeg bij, om deze gehechtheid aan hem te vermeerderen. Eene heldhaftige gedaante; een oog, waaruit vuur en moed sprak; eene bezielende stem; een ridderlijk, wild omgaan met het paard - dit alles voltooide den indruk, dien hij voor het front van zijn regiment maakte.’ Met deze schets meenden wij onzen Lezer, bij het verslag des opgemelden werks, wel den meesten dienst te kunnen doen; er bijvoegende, dat blücher, den 16 Dec. 1742 geboren, reeds vóór zijn twaalfde jaar, uit | |
[pagina 22]
| |
eigen volstrekte verkiezing, in dienst trad; tot oudsten stafsritmeester bij de Pruisen geavanceerd, zijn afscheid nam;Ga naar voetnoot(*) na den dood van frederik II, (die hem nogtans beminde) als majoor en kommandant van een bataljon, wederom in dienst kwam; als overste den veldtogt van den Rijn, 1793 en 1794, bijwoonde; tot generaal bevorderd, in 1806 diende, en als veldmaarschalk in 1813 en 1814 zijnen loop dusverre besloot. In alle deze tijdvakken gaf hij blijk van moed en beleid, hield alle blaam van zich verwijderd, behaalde ook in tegenspoed lof, en zamelde bij lateren voorspoed onverwelkelijke lauweren. De gebeurtenissen en omstandigheden van den laatsten veldtogt zijn algemeen bekend. Men zal ze nogtans hier, tot een wel zamenhangend geheel grootendeels vereenigd, met genoegen herlezen. Het werk is wel en belangwekkend geschreven. De beeldtenis van den grijzen held siert het titelblad. Wie zou dit gedenkstuk voor hem, die zoo veel tot de algemeene verlossing toebragt, niet gaarne bezitten? |
|