| |
Vader Willem.
Neen, edel Vorst! het belge U niet,
U Neêrlands dierbren Vader noemt
En met dien naam begroet.
Als Gij, in 't prachtig hofpaleis,
Dan brengt men U, doorluchtig Prins!
Dan, Vorst van Neêrland! naakt men U
En groet, met davrend schutgebrom,
Uw veldstandaard en vlag.
Maar dan, als liefde voor uw Huis
De hulde uws volks bestiert,
Dan is 't de zoete Vadernaam,
Die U het schoonst versiert:
| |
| |
Dan heet men U, noch Prins noch Vorst,
Maar, Vader van den Staat,
En Vader van 't gelukkig Volk,
Dan klinkt het: ‘Vader willem leev'!’
En dankbaar wordt elks hand en hart
Dan klinkt het: ‘Vader willem leev'!’
En Gij beseft en voelt het dan,
Dat Ge ons ten Vader zijt:
Dan belgt het, edel Vorst! U niet,
U, juichend, Neêrlands Vader noemt,
En met dien naam begroet. -
Geen vreemd gewest of vreemde stam
Schonk U het grootsch bestaan:
Neen; Holland werd uw bakermat;
Hier vingt Gij 't leven aan;
Hier stond uw wieg, doorluchtig Prins
En telg uit Nassauw's stam,
En kroost van hem, die 't Spaansche juk
Helaas! 't geweld had U, weleer,
Van Hollands grond geweerd;
Maar, toen 't verloste volk U riep.
Gekeerd, niet als geweldenaar,
Die 't all' met bloed bespat;
Neen, als een Vader, die zijn kroost
Gekeerd, als Vader van een kroost,
| |
| |
En, door uw moed en deugd beschermd,
Zijn vrijheid wedervindt.
Vergeven is het wanbedrijf,
Vergeten smaad en schand',
En 't vrolijk: ‘Vader willem leev'!’
Weêrgalmt door Nederland.
Door 't onheil heeft uw kroost geleerd,
Wat ramp uit tweedragt sproot;
Nu wijzer, dringen wij ons zaam
Als kindren, teêr aan U verknocht,
En alles, wat Ge als Vader vraagt,
Wordt nu met vreugd verrigt.
Wij staren op uw Vaderoog,
En volgen, zoo als 't kindren past,
Gehoorzaam, blijde en stil.
Want Gij, geteeld uit Duitschen bloed,
En telg uit Nassauw's stam,
Gij waart het, die ons 't Fransche juk
Van hals en schouders nam;
Want Gij, (ons oog bedriegt zich niet
Gij, Eedle! wilt, met ziel en zin,
Gij, Vader van een dankbaar kroost,
Dat, door uw liefde en trouw beschermd,
Zijn vrijheid wedervindt. -
Komt, Broeders! 's Vaders wil volbragt!
Die wil bedoelt ons heil:
Voor zulk een' Vader stellen wij
| |
| |
Komt, Broeders! ons aan 't hart geklemd
Van Hem, die ons bestiert;
Van Hem, die met ons leed verdroeg
Komt, Broeders! 't ‘Vader willem leev'!’
Dring' tot de wolken door;
Want waar Oranje's hand u leidt,
Dáár vindt gij 't gloriespoor:
Ja, dáár vindt gij 't geluk weêrom,
En voorspoed zonder peil:
Komt, Broeders! 's Vaders wil volbragt!
Die wil bedoelt ons heil.
|
|