Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij(1ste Gedeelte.)(De laatste bazuin wordt gehoord.) Wat klank verheft zich? wat gedruisch? aan alle zijden
Klinkt vreesselijk bazuingeschal!
Het bliksemvuur, snel als de wind, verlicht de wolken;
Terwijl de donder klaatrend rolt!
| |
[pagina 796]
| |
Recitatif.
Die starren, zonder glans, maar rood als bloed; die winden,
Uit hunnen kerker losgerukt;
Dat zwoegen van 't Heelal, welras geheel ontbonden,
Spelt, sterv'ling, u den jongsten Dag!
(De Aarde in beweging.)
Aria.
De zee, ontrust, bruischt uit den afgrond tot de wolken,
En jaagt haar golven toom'loos heen;
Belacht nu de afgeperkte baan;
Maar maakt zich brullend op, om alles te overstroomen!
Gedaan is 't! de Eeuw'ge weet van geene ontferming meer!
Zijn troon, omhuld met duister,
Waarmeê Hij zich voor 't oog des sterv'lings had bedekt,
Blinkt luistervol! Zijn vuist beroert de spil der aarde!
Zij beeft! ze is ras niet meer!
(De Opstanding.)
Aria.
Ontwaakt! verrijst uit uwe graven!
Verzamelt u, ô zielenschaar!
Herneemt uw oud gezuiverd kleed,
En komt voor Gods gerigt! 't Is God, die zich doet hooren
| |
(2de Gedeelte.)(De Dooden gaan ten graven uit.) Ontrukt aan 't huiverig verblijf,
Verschrikt, ontworsteld uit het dal der koele schaduw;
Waagt, mateloos, de drom des Eeuw'gen troon te nad'ren;
Verbleekt en wag'lend, schudt hij 't stof der graven af.
(Het Oordeel.)
Aria.
Beef, sterveling! aanschouw den troon des hoogsten Regters!
Zoo vreeslijk! al uw eerbied waard!
| |
[pagina 797]
| |
Hier derft en goud en kroon al haar' gewaanden luister:
Hier is de mensch den mensch gelijk!
Nu slaat de Waarheid dat geducht Gedenkboek open,
Waarin uw daân geschreven staan;
En Godsdienst, voormaals zulk een teêrgevoel'ge Moeder,
Verhardt zich, doof voor d'angst van haar weerbarstig kroost.
(De hoogste Zaligheid.)
Aria.
Maar hoe! wat hemellicht straalt glansrijk om mij heen!
Wat zangdrift vuurt mij aan? wat toonen slaan mijn snaren?
'k Zing hemelwellust, onbekend aan 't aardsch' beneên.
Wijkt, zondaars! eerbiedvol moogt ge op mijn zangstof staren.
Ik zie ... Jehovah's keureling
Treedt 's Heeren heiligdom nu moedig, juichend binnen.
Hoe! zou nu 't kinderhart, bij 's Vaders nadering,
De bloode slavenvrees verwinnen?
| |
3de Gedeelte.Recitatif.(De straf der Goddeloozen.) Wat werd er van dat heir in schuld verzonken Volken,
Dat Sions velden hield bedekt?
De mond der Almagt sprak: de kracht dier schrikb're toonen
Stort vreeslijk hen in 't diepst der Hel! -
(De zege der Gezaligden.)
Chorus.
't Regtvaardig Volk verwint, voert zegepalmen,
En oogst de vruchten in, en smaakt een zaalge rust,
Zingt 't Heilig voor Gods troon in vreugdepsalmen:
Hun heil rijst nu ten top, van onheil onbewust.
Het ziet en hoort en kent d'Onzigtb'ren tevens;
Zijn' God, door hem vereerd, wiens wet was't heil zijns levens.
Genade, is nu zijn lied; Gods lof, zijn lust.
| |
[pagina 798]
| |
(De Eeuwigheid.)
Recitatif.
Nu ligt de bliksemschicht voor 's Eeuw'gen troon verbroken:
Onnut zijn nu de zeis en wieken van den Tijd:
Hij sluimert boven 't puin der wereldbollen in.
(Zegezang der Geregtvaardigden.)
Aria.
Triumf! triumf! na zorg en strijden,
Hoe zalig is de vreugd, die thans ons hart geniet!
Triumf! triumf! nu mogen we ons verblijden
In 't ongekende heil, dat 's Hoogsten hand ons biedt.
ô Onuitputbre bron van zegeningen!
Wij, met de Serafs, die uw' heil' gen troon omringen,
Wij knielen.... Serafs! stemt ons zegelied!
|
|