| |
De vlugt van Karel II, koning van Engeland, na den slag van Worcester.
(Hoofdzakelijk volgens zijn eigen verhaal.)
Koning karel I werd onthoofd te Whitehall, op den 30sten van Louwmaand 1649, in zijn negen-en-veertigste jaar, na eene regering van vier-en-twintig jaren, wreedelijk ontrust door bijgeloof, dweeperij en partijschappen. Karel II, zijn zoon, eerst in Holland, daarna te Jersey den storm ontweken, begaf zich vervolgens naar Schotland, alwaar cromwell, als
| |
| |
Generaal van de troepen der Engelsche Republiek, tegen de Koningsgezinden optrok, die hij versloeg te Dunbar, in 1650. Te Scone gekroond, begaf zich karel stuart naar Engeland, nam eene stelling te Worcester, waar cromwell hem eenen veldslag leverde, die weldra 's Vorsten aanhangers overhoop wierp, en hemzelven tot de vlugt noodzaakte, van slechts weinige vrienden vergezeld. Deze beroemde slag, die den Protector verzekerde van hetgene hij zijne kroon-genade (crowning mercy) noemde, werd geleverd op den 3den van Herfstmaand 1651, den verjaardag van dien van Dunbar, dag van onheil voor 's Prinsen ontwerpen, als welke in weinige uren voor langen tijd de opgevatte hoop vernietigde, den troon zijns vaders te herwinnen. Wij laten hier het belangrijk verhaal volgen van 's Vorsten ontkoming na het noodlottig gevecht, grootdeels volgens hemzelven.
Karel II had den slag verloren, aan welks uitkomst zijn lot hing. Er bleef hem slechts over, zich in veiligheid te stellen voor de vervolgingen eens onverzoenlijken vijands. Te Londen zelve dacht hij, dat de waakzaamheid der Republikeinen het ligtst zou te verschalken zijn. Dit ontwerp was hagchelijk; ook deelde hij het alleen aan Lord wilmot mede. Men telde thans den 3den September; het was zes uren des avonds; er schoot nog maar een half uur voor zonne-ondergang over, en dien dag legden de Vorst en zijne vrienden, die hem, getrouw gebleven, op zijne gevaarlijke vlugt vergezelden, nog ruim acht uren gaans af, en hielden eerst stil aan eene vrij aanzienlijke landhoeve, genaamd White-Lady, niet ver van Tong - Castle, waar zij in alle haast brood en kaas aten. Vijf broeders, met name penderell, bewoonden deze hoeve, en vonden voornamelijk hun bestaan in het houtbakken. Men kon zich slechts een oogenblik te dezer plaatse ophouden: drieduizend man ruiterij vertoonden zich op geringen afstand; maar deze ruiters waren van 's Konings aanhang. Zij vlugtten in wanorde, gevoerd door den Kapitein lesley. De vrienden van den Vorst raadden hem, zich aan het hoofd dier bende te stellen, en zijn best te doen om naar Schotland door te slaan. Karel, met zijn gansche leger geslagen, hield zich niet veilig met een deel der wrakken van dat ontmoedigd ligchaam. Hij zeide zelfs met grond, dat degenen, die zich niet geschaamd
| |
| |
hadden zijne belangen te verraden, toen zij in slagorde stonden geschaard, gewis geen stand zouden houden in den toestand, waarin zij zich thans bevonden.
‘Deze ontmoeting,’ zegt de Vorst, ‘bepaalde mij te sterker, om, zonder vertoef, naar Londen te vertrekken, te voet, onder het mom van een boer, gekleed in een slecht wambuis van beestenvel, een groen kamizool en linnen broek: dus kleedde ik mij op de hoeve White-Lady; ik liet tevens mijne haren snijden, en, opdat niemand de kleederen mogt vinden en herkennen, welke ik tot hiertoe gedragen had, wierp ik die in het heimelijk gemak des huizes.’
Karel vertrok dan, te gelijk met Lord wilmot; zijne overige aanhangelingen gingen zich vereenigen met de drieduizend ruiters in den omtrek. De twee vlugtelingen spraken eene bijeenkomst te Londen af, voorondersteld dat zij dit konden bereiken; daarna gingen zij van malkander. Wilmot, groot en zwaar, begaf zich te paard; de Vorst verkoos, om meerdere veiligheid, slechts te voet te reizen.
Onder dit alles werden lesley en zijne bende, door eenen troep ruiters van het Parlement, op omtrent drie uren afstands van White-Lady, aangevallen, en in de pan gehakt.
Karel, zoodra hij zich verkleed had, vertrouwde zijn leven aan een' der vijf broeders penderell; het was richard. Deze boer was katholiek, en, even als alle de lieden van deze belijdenis, vijand der standgrijpende omwentelinge; en, hetgeen hem in de tegenwoordige omstandigheid van groot nut kon doen zijn, hij kende eene menigte van holen, in welke de vervolgde priesters langen tijd waren genoodzaakt geweest zich verscholen te houden.
Den volgenden dag, 4 September, bereikten richard en karel een naburig bosch, waarbij zij gingen nederzitten, alvorens er in te gaan; toen zij van verre eenen hoop ruiters zagen, die hun toeschenen van nieuwe ligting te zijn. Er viel niet te beraden. Zonder tijd te verliezen, wierpen zich de Vorst en zijn leidsman in het bosch, waar zij den ganschen dag zonder voedsel en zonder hulp moesten doorbrengen. Het stortregende; en, zoo de regen de twee reizigers zeer ongemakkelijk viel, hij diende om hen te bewaren voor de nasporingen, welke de ruiters niet zouden verzuimd hebben op de plaatsen te doen, die hun ten schuilhoek strekten. Daar was
| |
| |
het, dat de Vorst, met den getrouwen richard overleggende, overtuigd werd van de onmogelijkheid om Londen te bereiken. De gevolgen zijner onderneming deden hem schrikken; hij zag er zoo veel gevaar in, dat hij, ten laatste van oogmerk en weg veranderende, het besluit nam de Saverne over te steken, om het land van Wallis in te gaan, en vandaar te Swansey of in eenige andere min belangrijke haven te komen. Hij hoopte, dat, door middel van den handel, dien men met Frankrijk dreef, het hem gemakkelijk zou vallen, de zee tusschen hem en zijne vijanden te stellen.
Zijn toestand werd hoe langer hoe hagchelijker; de vrees, de hoop en partijzucht deden bijna de gansche natie belang stellen in zijne ontdekking, en de minste onvoorzigtigheid zijner vrienden kon hem doodelijk worden.
Zie daar hen, met het vallen van den dag, uit het bosch ten voorschijn gekomen, reizende onder allerlei bezwaren, hunne schreden rigtende naar de Saverne, en bijna zeker van die te zullen oversteken met eene pont, tusschen Bridgeworth en Shrewsbury aangelegd. Digt bij een' molen gekomen, werden zij ontdekt door den molenaar, die voor zijne deur in een zeer levendig gesprek was met eenige personen van zijne buurschap. ‘Wie daar?’ riep de molenaar met eene dreigende stem. Penderell, vreezende, dat de uitspraak van den Vorst, welke zeer van die des lands verschilde, mogt argwaan inboezemen, belastte zich met het antwoord. ‘Wij zijn hier uit de buurt,’ zeide hij, ‘en gaan naar huis.’ - ‘Zoo gij uit de buurt zijt, ‘hernam de molenaar, ‘komt dan binnen!’ Deze noodiging was geenszins geruststellende; hij voegde er bij, hetgeen zulks nog minder was: ‘Sta, of ik sla u de hersens in!’
Gelukkig voor de twee vlugtelingen, bezweek eene deur, die op eenen heuvel uitkwam, voor de pogingen van richard. ‘Wij namen de vlugt,’ zegt karel; ‘maar, de molenaar aan het schreeuwen slaande van houdt den dief! sprong eene menigte volks, die ik voor een rot soldaten hield, eensklaps den molen uit, en liep op ons toe. Wij versnelden onzen loop, gaande zonder omzien dwars door moerassen en grachten, wadende in het slijk en water tot aan den middel toe. Eindelijk, uitgeput door vermoeijenis en niet meer kunnende, klauterden wij over eene hegge, en gingen achter dezelve op den buik liggen, om te hooren, of men ons nog vervolgde.’
| |
| |
Zij hoorden niets; zij bereikten eindelijk de oevers van de Saverne; zij kwamen aan een dorp, waarin richard eenen grijsaard kende van de partij des Konings, met name wolfo of wilfo. Richard kon hem niet overhalen zijnen reismakker eene schuilplaats te verleenen, zonder hem te ontdekken wie hij was. De dag was op het punt van aan te breken. Er viel niet te bedenken: karel vertrouwde zijn geheim, en bij gevolg zijn leven, aan den vriend van richard, die, hem ontvangende, zeide: ‘Het ontrust mij zeer, uwe Majesteit hier te zien; twee kompagniën militie, in de ommestreken opgerigt, zijn belast met de wacht over de pont op de Saverne: zij zoeken u met inspanning; zij onderzoeken met naauwgezette oplettendheid al wat zich vertoont; en wie het voorkomen van vlugten heeft, kan zeker zijn van gevat te worden. Ik bega de roekeloosheid niet van u mijne kelders aan te bieden; allen zijn ze bekend. Ik heb slechts nog één middel om u te bergen, en dat middel is zeer onzeker; het is, op mijn' hooizolder te klimmen, en u daar, zonder gerucht, onder een hoop stroo te versteken.’
Karel had twee dagen en twee nachten doorgebragt zonder eten, en zelfs zonder slapen; hij had slechts den tijd eenig voedsel te nemen, en, betuigende, gelijk hij zelf zegt, veel meer vertrouwen dan hij inderdaad bezat, begaf hij zich op den hooizolder. De zoon van wilfo werd in het geheim genomen, en verried het niet.
Zoodra het nacht was (het moet den 5 September geweest zijn) beraadslaagden de wilfo's en karel over het plan om den anderen oever der Saverne te bereiken: de uitvoering scheen onmogelijk. Men moest besluiten op zijne schreden terug te gaan; men moest wederkeeren naar White-Lady, bij de getrouwe penderells. In den nacht van den 6den op den 7den September, begaven zich de twee reizigers zonder ongeval derwaarts. De broeder van richard was terug: hij had wilmot in veiligheid gebragt bij eenen vriend, genaamd whitgrave, van Wolverhampton, omstreeks drie uren van White-Lady. Karel vond bij de penderells een' katholieken uitgewekene, die Majoor bij zijne armee geweest was: hij heette careless. Men hield raad, en de gebannenen besloten den dag van den 7den door te brengen in de uitgebreide holte van eenen ouden eikenboom, te midden eener breede vlakte, vanwaar het hun gemakkelijk zou vallen tot op eenen
| |
| |
grooten afstand rondom zich te zien. Het is deze boom, dien men naderhand den Koninklijken Eik heeft genoemd, en dien de beroemde halley vereeuwigd heeft, door zijnen naam aan een gesternte te geven. Al de voorraad voor dien dag bepaalde zich tot brood, kaas en bier. Ook waren dit geringe maal en deze gebrekkige schuilplaats nog gedurig op het punt van wreedelijk ontrust te worden; er verliep geen uur, dat de twee ongelukkigen geene soldaten zagen gaan en komen, die in de bosschen, heggen en struiken zochten, ten einde daar eenige belangrijke ontdekking te doen.
Zoodra de nacht gekomen was, begaf zich karel met zijnen getrouwen richard naar het huis van whitgrave, op den weg naar Londen, waar wilmot zijne toevlugt had genomen. De Vorst zond dezen Lord naar den Heer lane, die afgezonderd leefde te Bentley, in het Graafschap Strafford, en wiens zoon Kolonel in zijnen dienst was geweest; hij liet naar de middelen vragen, om veilig naar Londen te komen. ‘Mijne zuster,’ antwoordde de Kolonel, ‘gaat, anderhalf uur van Bristol, de bruiloft van hare nicht bijwonen; de Koning, wel verkleed, kan voor haren bediende doorgaan, en het rijtuig te paard volgen.’ Karel nam den voorslag aan, en, vergezeld van wilmot en de vijf broeders, die hem zoo groote verkleefdheid betoonden, kwam hij bij den Kolonel lane. Het was daar, dat hij de proclamatie las, die duizend pond sterling (f 11000) beloofde aan dengenen, die hem zou uitleveren, en aan hoogverraad schuldig verklaarde al wie hem eene schuilplaats zou verleenen. Hij nam de liverei van Mejufvrouw lane aan, en sloeg met haar den weg naar Bristol in. Ongelukkig verloor, gedurende deze reis van vier of vijf dagen, zijn paard een der hoefijzers: men was genoodzaakt, zich in het naaste dorp op te houden; en, terwijl hij den hoefsmid hielp, vroeg hem de Vorst, op lakkeis-wijze, of hij eenig nieuws wist? - ‘Neen,’ zeide de hoefsmid, ‘ten zij dat die schurken van Schotten geklopt zijn.’ - ‘Heeft men,’ vroeg karel, ‘eenige Engelschen met hen genomen?’ - ‘Ik weet het niet,’ hield de kunstenaar aan; ‘maar ik weet wel, dat men dien dubbelen schurk
karel stuart nog niet heeft weten te krijgen.’ - ‘Gij hebt gelijk,’ hernam karel; ‘dat is wel een schelm, en die vrij meer verdient opgehangen te worden dan alle zijne medestanders.’ - ‘Ha, beste maat! brave jon- | |
| |
gen!’ riep de hoefsmid met hartelijkheid, hem in zijne armen drukkende, dien hij daar even met zoo fraaijen naam bestempelde!
‘De brave jongen,’ zegt karel in zijn verhaal, ‘was in het geheel niet op zijn dreef! Ook verwijderde zich de gewaande lakkei, zoodra de hoefsmid zijn werk verrigt had, ten allerspoedigste, en vervolgde zijnen weg.’
De Kolonel keerde den vierden dag terug. De Vorst en zijne edelmoedige geleidster kwamen aan in het huis van Mevrouw norton, alwaar de eerste, dien karel ontmoette, was Doctor gorges, een zijner eigen kapellaans, die hem niet herkende.
De gewaande william jackson werd den bottelier des huizes aanbevolen als een oppassend bediende, voor wien men eenige zorg moest dragen, omdat hij de derdendaagsche koorts had. Deze bottelier, wiens naam was pope, was in zijne jeugd in dienst geweest bij een kamerpagie van karel I. Des anderen morgens, onder het ontbijt, gaf een man, die zich bij de bedienden bevond, hun eene beschrijving van den veldslag van Worcester, met zoo groote naauwkeurigheid, dat de Vorst, hem voor eenen soldaat van cromwell nemende, hem deed vragen, hoe hij deze bijzonderheden zoo wél kende. - ‘Omdat ik,’ zeide hij, ‘onder de Gardes van den Koning gediend heb.’ - ‘Gij kent hem dan?’ hernam de een of ander. - ‘Wat!’ zeide hij, ‘of ik hem ken? Het is een zeer lang man; hij mag wel drie duim grooter zijn dan william jackson.’ - Jackson was niet al te zeer voldaan over deze vergelijking, die hem veel naauwkeuriger kon doen opnemen, dan hij verlangde.
Een ongeluk komt zelden alleen, zegt men; en dit bevestigde zich. Zoo als hij de kamer uitging, ziedaar! vertoont zich niet de goede pope, die hem met eene buitengewone opmerkzaamheid beschouwt, en vol verbaasdheid staan blijft?
‘Ik zag mij herkend,’ zegt de Vorst, ‘en, mij verlatende op het goed getuigenis, dat men mij gegeven had, besloot ik hem een volkomen vertrouwen te schenken. Pope was doordrongen van de levendigste erkentenis. De heer en vrouw des huizes, zeide hij mij, zijn heel goede menschen; maar zij hebben bij zich de grootste schelmen, die in Grootbrittanje zijn.’
Karel haastte zich om ten allereerste dit huis te verlaten;
| |
| |
maar pope zocht te vergeefs te Bristol naar een schip, dat zeilree lag naar Spanje of Frankrijk. In deze netelige omstandigheid, begaf zich de Vorst naar Brent, en vervoegde zich bij den Kolonel françois windham van Dorsetshire, ijverig voorstander van de Koninklijke familie, te wiens huize hij Lord wilmot wederom aantrof. Windham vroeg den Vorst verlos om het geheim te mogen vertrouwen aan zijne moeder, zijne vrouw en vier zijner bedienden, voor wier getrouwheid hij hem instond. Hij deed het, en dit zoo belangrijk geheim werd niet verraden.
Windham vertrok ten spoedigste naar Limes, in het Graafschap Dorset: hij haalde hier eenen koopman over, karel naar Frankrijk te doen brengen, terwijl deze in de naaste herberg den uitslag der onderhandelinge afwachtte; maar de koopman kon den eigenaar van het schip niet bewegen, daar deze argwaan opvatte, en hij zich niet durfde bloot geven.
Het gebeurde, dat deze dag een kerkdag was. Een dweepende wever, die in het leger des Parlements gediend had, predikte tegen karel stuart, in eene kapel, tegenover de herberg, waar de Koning zich bevond. Een hoefsmid bezag de ijzers van zijn paard, (waarop de Koning gekomen was van Kolonel lane) in de hoop van hieraan eenig werk te vinden. Hij zeide aan den herbergier, dat een der paarden kwam uit de noordelijke provinciën, zoo als hij beweerde aan het maaksel der ijzers te kunnen zien. Deze begaf zich naar de kapel, en sprak er, na de preek, van met verscheidenen van zijne kennis, tot het gesprek kwam ter ooren van den prediker, die verklaarde, dat de ruiter geen ander kon zijn dan karel stuart. Hij begaf zich terstond met een' geregtsdienaar naar de herberg, en, de vreemdelingen vertrokken vindende, stegen zij te paard, om ze te vervolgen.
Intusschen, op zijn' terugtogt naar Kolonel windham, hield zich karel verscholen in de nabuurschap van Salisbury, te Heale, bij een' geregtsdienaar, genaamd hyde. Hij was gelukkig genoeg, toen hij zich derwaarts begaf, niet aangehouden te worden door een regiment ruiterij, met welks officiers hij eenigen tijd zamen ging.
Philips, die te Salisbury was, huurde een vaartuig, waarop het andermaal onmogelijk werd zich in te schepen. Eindelijk vond Kolonel gunter, Edelman van Sussex, te Sho- | |
| |
reham een klein schip, dat met steenkolen geladen was. Aldaar vond, in gezelschap van philips, Lord wilmot en gunter, stuart eindelijk het middel om zijne vijanden te ontsnappen. Hij ontscheepte te Fekamp, nam den weg van Rouaan, en begaf zich vandaar naar Parijs, waar hij ontvangen werd door de Koninginne-Moeder; om niet, dan na verloop van negen jaren, (1660.) in het vaderland en op den vaderlijken troon terug te keeren.
Zeer opmerkelijk is het, dat meer dan veertig personen van beide sekse kennis droegen van het geheim zijner vlugt, zonder het te hebben verraden. |
|