| |
| |
| |
Beschrijving van de ontzettende verwoestingen der zwarte pest in de XIVde eeuwe.
Pestis, et ira Deum stygiis sese extulit undis.
De zwarte Pest vertoont dezelfde verschijnsels als de besmetting, zoo welsprekend door thucydides, zoo dichterlijk door lucretius beschreven, en hetzelfde kenmerk van algemeenheid, als die der zevende Eeuwe van de Christelijke Jaartelling, toen, onder de regering van Keizer justinianus, de lucht, gedurende een tijdperk van vijfëntwintig jaren, met een doodelijk vergif vervuld was. Vóór het jaar 1347 had de Pest telkens haren oorsprong genomen in het hart van Egypte. Ditmaal kwam zij voort uit de zuidelijke provinciën van China, alwaar zij over de dertien millioenen menschen wegsleepte, en, uit dien afgelegen oord, een onverhoedschen inval deed in alle de deelen van ons vaste land; herhaalde aardbevingen, bloedregens, wolken van brandende dampen, die, volgens het verhaal der Chinesche Jaarboeken, over eene oppervlakte van tweehonderd mijlen lands zich verspreidden, gingen de Pest vooraf en veroorzaakten dezelve, alsmede overstrooming van rivieren en vloeden, wier wateren boven de muren der steden rezen.
Legers van sprinkhanen veroorzaakten, in Europa, gedurende drie achtereenvolgende jaren, in verscheiden landen, geduchte verwoestingen, en waren de akelige voorboden van den geesel, die op de volken zou nederdalen. ‘Verschrikkelijke verhevelingen,’ zegt mezerai, ‘waren boven de stad Parijs verschenen, in het westelijke gedeelte. Eene zeer groote en zeer heldere star vertoonde zich vóór zonne-ondergang, staande niet verre van de aarde. Veel grooter was zij 's anderen daags, en verdeelde zich in vele stralen, welke zij over de
| |
| |
stad schoot, als dreigende haar met de woedende Pest, van welke zij 's jaars daarna bezocht werd.’ Vierëntachtig dorpen verzonken in Zwitserland en Carinthië. In de nabijheid van Damascus, in Syrië, ontstond, twee uren nadat de zon was opgegaan, eene zoo zware duisternis, dat de menschen, die naast elkander stonden, de eene den anderen niet kon zien, en dat zij vreesden, dat dit gestarnte geheel zou worden uitgebluscht. Meer wezenlijke rampen vervingen welhaast deze kwaadspellende voorteekens.
Hoedanig was, te dezen tijde, het staatkundig tafereel van ons vaste land? Het somberste, het schrikwekkendste, waarvan de Geschiedenis de gedachtenis bewaard heeft. De Chorasmins, uit Karisin opgebroken, hadden Azië geplonderd, de Christenen in Palestina uitgeroeid, en verscheiden provinciën in eene woestijn veranderd. Het rijk van Konstantinopel, door den burgerkrijg ondermijnd, helde kwijnende naar zijnen val. Frankrijk, onder philips van valois, gebukt onder de zwaarte der schande van Crecy, betreurende het verlies van de bloem zijner helden, door de Engelschen vernield, zag zich reeds tot het uiterste gebragt. Duitschland was het tooneel der bloedigste regeringloosheid, zoo wel als Venetië, Rome, Napels en Florence. Het was de Eeuw der gruwelijkste verraderijen; het was de Eeuw der grootste euveldaden: het werd ook de Eeuw der zwaarste geesels.
De onkunde, gepaard met angst en een grof bijgeloof, stelde, in dit beschreijenswaardig tijdperk, alle menschelijke voorzigtigheid te loor. Onbekend waren nog alle de maatregels, sedert, met zoo veel wijsheid, uitgedacht, ter beteugelinge van den voortgang der besmetting, die hare woede, over alle deelen des aardbodems, onbelemmerd verspreidde; van het eene land sloeg zij tot het andere over, zonder dat men er op bedacht was, den minsten hinderpaal daar tegen te stellen, zoo min als proefdagen (quarantaines), liniën (cordons) van soldaten, of eenige der middelen, welke, heden ten dage, door het burgerlijk bestuur van beschaafde natiën, zoo krachtdadig
| |
| |
worden te werk gesteld. Onze voorouders, ingenomen met de valsche leer der onzigtbare ligchaampjes (doctrine corpusculaire), geloofden, dat er geen tegenstand kon geboden worden aan den voortgang der besmetting, even weinig als aan dien der wolken, onweders en verhevelingen. De meesters in de subtile wetenschap, de dwaling van democritus hebbende overgenomen, schreven aan de ontbinding van eenige der hemelsche werelden de pestziekten toe, welke de onze teisteren. - Zie hier eene getrouwe, maar schrikwekkende opgave der onberekenbare onheilen, welken zulke vooroordeelen allerwegen lieten voortplanten:
In Perzië overleefde naauwelijks een derde gedeelte der menschen de groote sterfte. Alle de inwoners van Caramanië en Cesarea stierven. Te Gaza bezweken tweeëntwintig duizend in twee maanden. Het Eiland Cyprus werd bijkans geheel ontvolkt. In Azië vervolgde de verdervende geesel de vlugtenden, achterhaalde ze, en deed hen omkomen, verre van hun vaderland, hunne familiën en vrienden; niets dan lijken zag men op de wegen en in de Caravansera's; de steden geleken naar kerkhoven; de gestorvenen werden door stervenden ten grave gesleept. ‘Deze besmetting,’ schrijft ameilhou, ‘tastte niet slechts de menschen aan; zij viel op de dieren, en vervolgde, tot in hare holen, de ratten en muizen.’ Deze laatste trek, hoewel snaaksch, en, als zoodanig, de majesteit der Geschiedenisse onwaardig, dient ten minste tot schildering van de uitgestrektheid van het kwaad.
Nog treuriger en smartelijker was het schouwspel in Egypte. Onder de regering van hassan, verloor dit land, in dat zelfde zoo vernielende, zoo schrikwekkende jaar 1347, de helft zijner bevolking Te Cairo bliezen, dagelijks, tienduizend menschen den laatsten adem uit. Volgens de getuigenis van den Arabischen Historieschrijver aboulmahasen, aangehaald door den Heer de guignes, ‘droeg men de lijken op tafels, ladders en planken, en wierp ze in groote kuilen, te dien oogmerke gegraven.’
| |
| |
De verbijsterde Egyptenaars verbeeldden zich, dat booze geesten, van onder de puinhoopen van oude steden opgekomen, den dampkring besmet hadden, en er op toeleiden, het menschdom te verdelgen. De landbouw stond stil. Vervolgens werd Egypte van een' zoo zwaren hongersnood bezocht, dat de menschen, der Pest ontkomen, de gestorvene dieren te lijve sloegen, ja moeders hare eigen kinderen aten. Van zoo vele onheilen bestreden, boog het volk te gereeder den hals onder het juk van eene buitenlandsche krijgsmagt, welke hetzelve als eene kudde vee regeerde.
Met gelijke woede doorliep deze verschrikkelijke geesel alle de westersche landen, en maaide, op zijnen togt, het derde gedeelte der bevolking af. Overal zag men niets dan rouw en lijkstaatsiën. De ramp deed de hoofden draaijen, verbijsterde het verstand, en verwekte overal geduchte, hoewel ingebeelde, vijanden. Een eenzaam reizende werd voor den Antichrist gehouden; rondom zich bespeurde men niets dan afzigtige spooksels, in eene dreigende houding zich ginds en herwaarts bewegende. Te midden der diepste stilte, troffen de wonderlijkste, de vreemdste geluiden, onophoudelijk, de ooren der kranken. - Men verwondere zich niet over zulk een verhaal. Die lastige ruischingen, die ijsselijke concerten, waren insgelijks de toevallen der Attische Pest geweest, ten tijde van den Peloponnesischen oorlog; toevallen, door den Dichter lucretius in deze woorden geschilderd:
Perturbata animi mens in moerore metuque
Sollicitae porro plenaeque sonoribus aures.
In het tijdperk, daar wij thans van spreken, droomde men van niets anders dan van vuurregens, waarmede de verbranding van het heelal eenen aanvang moest nemen. Men commentarieerde de stelsels der aloude Grieksche wijsbegeerte, van vele Kerkvaders aangenomen, rakende het einde der wereld. Eene plaats uit de Openbaring van Joan- | |
| |
nes, belagchelijk verklaard, versterkte nog deze bijgeloovige angsten. De rimpels der grijsheid zag men op het gelaat der Nature gedrukt; en men geloofde, dat het vuur, het eerste der hoofdstoffen, naar het gevoelen van pythagoras, het laatste zijn zou, welk in het groot al terugkeerde, om mij van sacramentéle uitdrukkingen te bedienen, na deze verbranding van den aardkloot. Gebeurde het, dat eene dier zwavelachtige uitwasemingen, gemeenlijk bij den naam van vallende (of verschietende) starren bekend, in den nacht, den gezigteinder kliefde, straks verbeeldden zich dan de aanschouwers, van schrik zamenkrimpende, dat de harmonie der hemelen zou verbroken worden, en dat de starren, door de hand des Almagtigen geschokt, het onmetelijke werk der scheppinge in asch zouden doen verkeeren.
Droefheid en angst was niet het éénige gevoel, welk de gemoederen beheerschte; nog levendiger deed zij aldaar godsdienstige denkbeelden ontstaan. Te midden van zoo vele wederwaardigheden, bewees de mensch, dat hij met het zegel der onsterfelijkheid bestempeld was: en dit is eene van de, door de Oostersche en Westersche Historieschrijvers, best bevestigde waarheden. Christenen, Joden, Muzelmannen, Afgodendienaars vertoonden om strijd de treffendste proeven van godsdienst. In het westen ontdeed men zich van zijne bezittingen ten behoeve der kloosters; en dit was de oorsprong van derzelver buitensporige rijkdommen. Geheel Frankrijk geleek naar een Thebaïs, gelijk ook Duitschland en Italië. Niets anders hoorde men, dan boetgeschal en klagten, doormengd met zuchten en tranen; men sloeg zijne oogen niet ten hemel, dan om er onheispellende voorteekens te lezen; men verwachtte, zoo als reeds gezegd is, het vallen der starren; men zou gezegd hebben, dat de natuur, op een stel en sprong, in den bajert stond terug te keeren, en dat de geduchte bazuin, wier geschal, ten eenigen dage, de asch van alle geslachten zal in het leven herroepen, in de ooren der door schrik verbleekte volken klonk. Allen hielden het gezigt op het graf gevestigd, en bereidden zich om te verschijnen voor
| |
| |
den ontzaggelijken regterstoel der Godheid. De krijgslieden, met hunne zaligheid onledig, zagen af van de vleijende denkbeelden van oorlogsroem; land- en akkerbouw stonden stil; er was geene zamenleving, en allerwegen zag men niets dan troepen mannen en vrouwen, die zichzelven geeselden en het ligchaam verscheurden, om de hemelsche wraak te ontwapenen.
Schrikwekkende waren de onheilen, en toereikende om deze buitensporigheden der verbeeldingskracht te regtvaardigen. De ziekte bespotte, als 't ware, alle geneeskunst; men had zich slechts aan zijn droevig noodlot te onderwerpen. Eene verscheurende hitte verteerde de zieken, en de brand fonkelde in hunne maag, even als in eenen oven. Te Londen telde men vijftigduizend slagtoffers, zestigduizend te Florence, negentigduizend te Lubek; in Denemarken waren de steden en velden bijkans verlaten. De Groothertog van Rusland, semen ivanovitch, stierf aan de Pest, in den ouderdom van zesentwintig jaren. Pleskow, Novogorod, Wladimir, en vele andere steden van dat toenmaals woeste en barbaarsche rijk, verloren het grootste gedeelte hunner inwoneren. Alleen uit het Hôtel-Dieu te Parijs werden, dag aan dag, over de vijfhonderd dooden begraven. Venetië zag zich van bijkans alle zijne burgers ontbloot. Het getal der Edellieden van den Grooten Raad werd, van twaalfhonderdvijftig, tot op driehonderdtachtig verminderd. De Doge andreas dandolo, verschrikt van de eenzaamheid zijns Vaderlands, lokte uitlanders naar Venetië, en schonk hun de gunstigste voorregten. Er stierf een derde gedeelte der bewoneren van Zwitserland.
Zelfs werd IJsland van de zwarte Pest niet verschoond; de opgezetenen van dit Eiland waren genoodzaakt, zich naar de hoogste rotsen te begeven, om der verwoestinge te ontkomen. Ook gevoelden de wilden van Groenland de wreede aanvallen van het kwaad, ondanks de soberheid hunner levenswijze en de strengheid van hun klimaat. Zoo in Azië en Europa, als in Afrika, vielen de stervende vogels van
| |
| |
boven uit de lucht. Bij dag verlieten de verscheurende dieren hunne sombere schuilplaats in de bosschen niet ongestraft. Eigenaardig passen de donkere kleuren van den Zanger van de natuur der dingen op dit uitgebreid tooneel van verwoesting:
Nec tamen omnino temere illis solibus ulla
Comparabat avis, nec noctibus saecla ferarum
Exibant sylvis: languebant pleraque morbo
De stad Damascus, in Syrië, welke, echter, door een verschrikkelijk verschijnsel was bedreigd, drie andere steden in Azië, eenige valleijen in Zwitserland, en het Koningrijk Grenada, in Spanje, werden van den geesel verschoond; en evenwel zag Andaluzië, als 't ware door eene onverklaarbare grilligheid, zijne geheele bevolking afmaaijen.
Algemeen was de ontsteltenis, met eenige weinige uitzonderingen: want, te midden der verschrikkelijkste omwentelingen, moet de mensch altijd, op de eene of andere wijze, zich onderscheiden, en, vernederende tegenstellingen opleverende, zelfs op de puinhoopen der wereld als 't ware dartelen. In verscheiden steden van Italië, indien wij bocatius mogen gelooven, leefden de rijke lieden, om zich te verstrooijen of te verdooven, als sardanapalussen; zij dachten, ‘dat drinken, zingen, alle zijne lusten te voldoen, en zorg noch vrees te hebben, het beste geneesmiddel was, hetwelk men der besmettinge konde tegenstellen.’ Niet zoo gelukkig slaagden zij evenwel als de Bernsche jeugd; waarvan straks nader. Een enkel oogenblik ontnam hun die luidruftige vrolijkheid, en de lagchende beelden, met welke zij zich met zoo veel kunst omringden, werden in de schaduwen des doods verdonkerd; waardige straffe dezer met bloemen gekroonde gasten, die, al stoeijende, deze groote sterfte tartten, welke het heelal ontvolkte. - De Raad van Bern, om de jeugd af te trekken van de treurige denkbeelden, die alle gemoederen ont- | |
| |
zetteden, zond dezelve, van eene talrijke bende toonkunstenaars begeleid, naar de schoone vallei van Simmenthal. ‘Laat hij, die boete doen wil,’ riepen de jonge lieden, ‘liever deel nemen aan onze feesten, en zich met ons verblijden, der algemeene sterfte te zijn ontkomen!’ Meer deed, waarschijnlijk, de gelukkige invloed van het klimaat, om hen te redden, dan het hulpmiddel van muzijk, danspartijen en veldvermaken.
Het volk, even als hadde de zwarte Pest geene genoegzame slagtoffers tot zich genomen, aan de Joden de rampen der natuur wijtende, viel allerwegen op hen aan, in Frankrijk, Duitschland, Boheme, Italië, Engeland en Zwitserland, en vermoordde of verbrandde hen zonder mededoogen. Een groot getal dier rampzaligen, die altijd vreemdelingen blijven op den grond zelven, op welken zij het aanwezen ontvangen, verbrandden zichzelven in de vervoering van woede en wanhoop, na alvorens hunne vrouwen en kinderen vermoord te hebben. De onverzettelijke verkleefdheid der Joden aan den Godsdienst van mozes werd beschouwd als eene der oorzaken van den toorn des Hemels; wordende, daarenboven, deze ongelukkigen beschuldigd, de bronnen, fonteinen en putten vergiftigd te hebben: eene lompe, ongerijmde beschuldiging, doch zeer geschikt ter ontstekinge van de gramschap eener menigte, te wreeder naar gelange zij onkundiger was. |
|