zwerven, zwarven, omloopen, dwalen, en van daar ook waarschijnlijk ons werven, voor omloopen, omgaan, volk bijeen zoeken te verzamelen, vooral tot den krijgsdienst; almede is hiervan afkomstig het Fransche woord garer, dat eigenlijk uit den weg gaan, wijken beteekent, en, zoo het schijnt, niet meer bestaat, maar van hetwelk nog over is gare, evite le danger, prends garde à toi, wacht u, ga uit den weg, en esgarer, s'egarer, s'ecarter de son chemin, van den weg raken, dwalen, dolen, en zijne zinnen kwijt raken; en aanbelangende het Fransche woord loup garou, is dit garou van het zelfde quairban afkomstig, even als het zelfde beduidende varou en berou. Men weet, dat b.g. en v. wisselletters zijn; hierom ook garou voor sorcier, toovenaar, en toovenares, tooverheks, omdat dezen gehouden werden bij nacht in de lucht om te zwerven en hunne tooverijen te verrigten, waarvan het Hollandsche varende vrouwen, voor tooverkollen, heksen, en het oude Fransch garouage, lieu de debauche, on l'on ne va que la nuit. Rocquefort, Glossaire de la Langue Romaine h.v.
Het is dus niet te verwonderen, dat het woord weerwolf, als dit aan iemand als een verwijt toegeworpen, of als een scheldwoord tegen hem gebezigd werd, zoo hoog en beleedigend werd opgenomen, en ook zwaar gestraft; want men beduidde daar niet anders mede, dan een mensch, dat, even als een woedende wolf, langs bosschen, kanten, heggen, velden en eenzame wegen bij dag en bij nacht omliep, fluipende omzwierf, met geen ander inzigt, dan om kwaad te doen, te rooven, te moorden, te branden en andere soortgelijke zware en grove misdaden te bedrijven, en dus kon het niet anders dan als de hoogste en verregaandste eerberooving opgenomen worden.
Van het Gottisch quairban, garban, is waarschijnlijk ook afkomstig het Latijnsch currere met zijne afstammelingen, en het Fransch courir, coureuse, zoo als mede ons varen zoo te land als te water, ook veren, veerman, voerman, enz.
Het woord weerwolf zelve is hier en daar nog in gebruik; doch niet zoo zeer in eene kwade beteekenis. Zoo wordt in de Stad Goes en de Eilanden van Zuid- en Noord-Beveland een ambachtsknecht of gast, die niet vast als knecht bij eenen meester in het werk, maar nu bij dezen dan bij genen baas arbeidt of in dienst is, of die nu dit dan dat handwerk of arbeid