De verjaring van den slag bij leitzig, october 1813.
Waar 't geschal der krijgstrompetten door den landman werd gehoord,
En door 't buldren der kartouwen 't lied der maagden werd gesmoord;
Waar een vuur- en zwavel-regen al de halmen nedersloeg,
En de dood zijn bliksemschichten in de borst der helden joeg;
Waar de brand van stad en dorpen als een Etna heeft gewoed,
Tempels heeft ter neêr gesmeten en bedolven in den gloed;
Waar het noodgeschrei der volken, bij het roeren van de trom,
Uit den afgrond der ellende, naar den hoogen hemel klom, -
Daar, daar rijzen jubeltoonen uit de vruchtbre velden op,
Gaat de grijsheid blij ter feeste, staat de zegevaan in top.
Laat de feestbazuinen klinken, heft den hoogen lofzang aan,
Kranst de helden met laurieren, laat de jeugd ten reije gaan:
Duitschland heeft zich vrij gestreden, toen het, stout, napoleon
Aan de boorden van den Elster en te Leipzig overwon!
Laat de vreugdevuren branden, viert het heilig jaargetij;
Al de boeijen zijn verbroken, en de volken zijn weêr vrij!
| |
Zet der steden poorten open, hangt uw wapens aan den wand,
Siert uw huizen op met bloemen, vat het speeltuig in de hand.
Van de grenzen der Sarmaten klonk het heilig zegelied,
Tot aan de oevers van de Seine: wie, wie hoort den lofzang niet?
Duitschland heeft zich vrij gestreden en onttogen aan 't geweld,
Heeft bij Leipzig overwonnen en zijn' vijand neêrgeveld.
Onder Leipzigs oude muren is dier helden heilig graf,
Die, na lang en bloedig strijden, Duitschlands kluisters wierpen af.
Strooit dat heilig graf met bloemen, knielt met eerbied daarop neêr:
Waar die duizendtallen slapen, is geen enkle vijand meer!
ô, Zij hebben overwonnen! dankt, ja dankt hunn' heldenmoed,
Die de vrijherd van Europa heeft verzegeld met hun bloed!
Viert dien jubeldag met spelen, treedt met feestelijk gebaar
Door de breede deuren binnen naar het heilig dank-altaar....
Neen! het veld is u ten tempel; van der bergen hoogen top
Rijst uit duizend duizend monden 't lied der overwinning op.
Langs des Rijn- strooms breede zoomen, van der Elves groenen boord
Tot aan d'oorsprong van den Donau, wordt die jubelklank gehoord.
Welkom, eeuwig welkom, feestdag! welkom, heilig jaargetij!
Duitschland viert zijn zegepralen; alle volken zijn weêr vrij!
Juicht, ô mannen! juicht, ô vrouwen! gij hebt uwe kinders weêr;
De ijzren arm der dwinglandije rukt hen van uw hart niet meer.
Donkre wolken pakten zamen, zwart gelijk de winternacht;
Maar door d'arm van 't Alvermogen werd verlossing aangebragt.
Heden, dezen dag verjaart het, waarop god dit heil u schonk,
Waarop Duitscklands oude vrijheid helder aan den hemel blonk.
Viert dien jubeldag met spelen, plengt vol vreugd den eerewijn,
Voegt u tot den lofzang zamen, nu de volken vrienden zijn,
Nu de dwingland is gevallen, die Euroop in ketens sloeg,
En ontroering, schrik en wanhoop in het hart der volken joeg!
Nederland! hij is gevallen, die zoo zwaar u heeft gedrukt,
Voor wien half Europa eenmaal, als voor god, heeft neêrgebukt.
Nederland! hij is gevallen; viert het heilig jaargetij;
Onder Leipzigs breede muren werden alle volken vrij!
|
|