Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 739]
| |
De eerdienst der Moravische broeders.(Uit l' Allemagne de Mad. de stael.)
Er heerscht misschien al te veel vrijheid in het Protestantismus, om te voldoen aan eene zekere godsdienstige gestrengheid, welke zich kan meester maken van den mensch, door groote ongelukken gedrukt. Somtijds verdwijnt, zelfs in den gewonen loop des levens, eensslags de wezenlijkheid dezer wereld, en men gevoelt zich te midden van hare belangen als op een bal, waarvan men de muzijk niet verstond; de beweging, welke men daar zag, zou zinneloos schijnen. Eene soort van peinzende gevoelloosheid vermeestert evenzeer den Bramin en den Wilde, wanneer de een door kracht van denken, de ander door kracht van onwetendheid, geheele uren doorbrengt in stomme beschouwing van het noodlot. De eenige werkzaamheid, waarvoor men alsdan vatbaar is, is die, welke den Goddelijken dienst ten voorwerp heeft. Men wenscht iederen oogenblik iets voor den Hemel te doen; en het is deze geestgesteltenis, die de neiging inboezemt voor de kloosters, schoon deze anders met groote ongemakken gepaard gaan. De Moravische (Hernhutsche) stichtingen zijn de kloosters der Protestanten; en het is de godsdienstige geestdrift van Noord-Duitschland, die aan dezelven vóór honderd jaren de geboorte heeft geschonken. Maar, schoon deze vereeniging even gestreng is als een Katholiek klooster, zij is vrijer en edeler in hare beginselen; men doet er geene gelofte, alles is vrijwillig; de mannen en vrouwen zijn niet gescheiden, en het huwelijk is niet verboden. Niettemin is het geheele Genootschap kerkelijk; dat is te zeggen, dat er alles door den Godsdienst en voor denzelven geschiedt: het is het gezag der Kerke, die deze gemeente der geloovigen bestuurt; maar deze Kerk is zonder priesters, en het geestelijk werk wordt er beurt om beurt verrigt door de godsdienstigste en eerbiedwaardigste personen. | |
[pagina 740]
| |
De mannen en vrouwen, alvorens getrouwd te zijn, leven, afgezonderd van elkander, in vereenigingen, in welke de volmaaktste gelijkheid heerscht. De geheele dag wordt aan bezigheden gewijd, dezelfde voor alle standen; het denkbeeld der Voorzienigheid, gestadig voor den geest, regelt al het levensbedrijf der Hernhutters. Wanneer een jongman eene gade wil nemen, vervoegt hij zich bij de oudste der meisjes of weduwen, en vraagt haar diegene, welke hij zou willen huwen. Men werpt het lot in de kerk, of hij al dan niet zich moet vereenigen met de vrouw, welke hij de voorkeus geeft; en, zoo het lot tegen hem is, ziet hij af van zijn verzoek. De Hernhutters zijn dermate gewoon te berusten, dat zij zich tegen deze uitwijzing niet verzetten; en daar zij de vrouwen niet zien dan in de kerk, zoo kost het hun te minder, van hunne keus af te zien. Deze wijze, om over het huwelijk en vele andere omstandigheden des levens uitspraak te doen, doet den algemeenen geest der Godsvereering van de Moravische Broeders kennen. In plaatse van zich te bepalen bij de onderwerping aan den wil des Hemels, beelden zij zich in, denzelven te kunnen kennen, het zij door ingevingen, het zij, wat nog vreemder is, door het toeval te vragen. Pligt en uitkomsten openbaren den mensch Gods wegen op aarde; hoe kan hij zich vleijen, dezelven door andere middelen te doorzien? Men bespeurt voor het overige in het algemeen bij de Hernhutters de Evangelische zeden, zoodanig als dezelven moeten hebben bestaan in de Christelijke gemeenten ten tijde der Apostelen. Noch de buitengewone leerstukken, noch de naauwgezette praktijken, vormen den band dezes Genootschaps: het Evangelie wordt er ontvouwd op de natuurlijkste en duidelijkste wijze; maar men is er getrouw aan de uitspraken dezer leer, en men brengt, in allen opzigte, zijn gedrag in overeenstemming met de godsdienstige beginselen. De Moravische (of Hernhutsche) gemeenten dienen vooral om te bewijzen, dat het Protestantismus, in zijne eenvoudigheid, kan voeren tot de gestrengste leefwij- | |
[pagina 741]
| |
ze en de geestdrijvendste godsdienstigheid; de dood en de onsterfelijkheid, wel begrepen, zijn voldoende om ons gansche bestaan te vullen en te regelen. Ik was voor eenigen tijd te Dintendorf, een dorpje bij Erfurt, waar eene gemeente van Hernhutters zich heeft neêrgezet. Dit dorp ligt drie uren verwijderd van elken grooten weg; het is geplaatst tusschen twee bergen op den oever van eenen stroom; wilgen en hooge populieren omringen het; er is in het voorkomen van den oord iets kalms en zachts, dat de ziele voorbereidt om de woelingen des levens te verlaten. De huizen en straten zijn ten uiterste zindelijk; de vrouwen, alle gelijk gekleed, bedekken hare haren, en dragen om het hoofd een band, welks kleuren aanduiden, of zij getrouwd, meisje of weduwe zijn; de mans zijn in het bruin gekleed, omtrent als de Kwakers. Eene koopmanschappelijke nijverheid houdt meest allen bezig; maar men hoort geen het minste geraas in het dorp. Elk werkt met geregeldheid en bedaardheid; en de inwendige werkzaamheid der godsdienstige gevoelens stilt elke andere beweging. De meisjes en weduwen wonen te zamen in eene groote slaapzaal, en gedurende den nacht waakt eene derzelven, beurt om beurt, om te bidden en voor degenen te zorgen, welke ziek zouden kunnen worden. De ongetrouwde mans leven op dezelfde wijze. Alzoo bestaat er een groot gezin voor den genen, die geen eigen heeft; en de naam van broeder en zuster is allen Christenen gemeen. In plaats van klokken, noodigen blaasinstrumenten van eene zeer schoone harmonie tot den Goddelijken dienst. Voorttredende, om naar de kerk te gaan, op de maat dezer eerbiedwekkende muzijk, gevoelde men zich van de aarde opgeheven; men dacht de bazuinen des laatsten gerigts te hooren, niet zoodanig als de wroeging ons die doet vreezen, maar zoo als een godvruchtig vertrouwen ons die doet hopen; het was of de Goddelijke barmhartigheid zich | |
[pagina 742]
| |
verklaarde in deze roeping, en bij voorraad eene herstellende vergiffenis uitsprak. De kerk was versierd met witte rozen en hagedoornbloemen; de schilderijen waren niet uit den tempel gebannen, en de muzijk werd er gekweekt als een wezenlijk deel van den eerdienst; men zong er slechts psalmen; er werd noch leerrede, noch mis, noch redenering, noch godgeleerd betoog vernomen; het was de dienst van God in geest en in waarheid. De vrouwen, alle in het wit, stonden naast elkander geschaard, zonder eenige onderscheiding; zij schenen onschuldige schimmen, die kwamen verschijnen voor den regterstoel der Godheid. Het kerkhof der Hernhutters is een tuin, welks lanen kenbaar zijn aan grassteenen, ter zijde van welke men eenen bloemenstruik heeft geplant. Alle deze steenen zijn gelijk; geen dezer struiken verheft zich boven een ander, en hetzelfde grafschrift dient voor al de dooden: hij is geboren dien dag, en dien is hij teruggekeerd naar zijn vaderland. Verwonderlijke uitdrukking, om de grens van ons leven aan te duiden! De Ouden zeiden: hij heeft geleefd, en wierpen aldus een sluijer over het graf, om het denkbeeld deszelven te bedekken. De Christenen plaatsen er boven de ster der hope. Op Paaschdag wordt de godsdienst op het kerkhof gevierd, dat ter zijde van de kerk is gelegen, en de opstanding wordt verkondigd in het midden der grafsteden. Al degenen, die bij dit gedeelte van den dienst tegenwoordig zijn, weten, welke de steen zij, dien men op hun graf zal plaatsen, en ademen reeds den geur des jongen booms, welks bladen en bloemen over hunne rustplaatsen zullen nederhangen. Zoo zag men, in onze dagen, een geheel leger deszelfs eigen rouwfeest bijwonen, voor zichzelven den lijkdienst vieren, besloten hebbende de onsterfelijkheid te winnenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 743]
| |
De gemeenschap der Hernhutters is niet geschikt om zich te voegen naar den maatschappelijken toestand, gelijk de omstandigheden ons dien voorschrijven. Maar men heeft sedert eenigen tijd beweerd, dat het Katholicismus alleen zou spreken tot de verbeelding; het is van belang op te merken, dat, hetgeen wezenlijk de ziel beweegt in den Godsdienst, aan alle Christelijke kerken gemeen is. Een graf en een gebed putten het gansche vermogen der verteederinge uit; en hoe eenvoudiger de belijdenis is, te meer aandoening werkt de dienst. |
|