| |
Merkwaardige verplaatsing van de afscheiding der pis naar de long, en genezing der daardoor ontstane verzwering door loodsuiker. Door Ma. IJpma, Med. Doct. en Vroedmeester te Nijmegen.
Op den 28 Junij 1811 werd ik geroepen ten huize van jan marcelis bosch, onder de gemeente Veenendaal, bij zijnen zoon marcelis bosch, die ziek was. Ik vond den lijder ijlende, zonder bewustzijn; de pols was zeer klein, naauwelijks voelbaar, uitermate snel; de tong droog; de huid brandend heet, zonder zweet; sterke buiksontlasting; geene urinlozing; hevige dorst; slapeloosheid; groote onrustigheid, zoodat men den lijder naauwelijks in het bed konde houden. Hij kende niemand der omstanders. De lijder was zestien jaren oud, voordeelig van groei, welgespierd, en van een voor het overige gezond gestel. Hij had, behalve de gewone kinderziekten, nimmer eenige andere krankte gehad, dan alleen, vier jaren te voren, eene zware zinkingkoorts. Uit de vooraf- | |
| |
gegane oorzaken, vergeleken met de plaats hebbende verschijnselen, besloot ik, dat de tegenwoordige ziekte weder aan belette en teruggedrevene uitwaseming ware toe te schrijven. De lijder had, namelijk, met zijnen vader, gedurende eenigen tijd, zich bezig gehouden met turf te maken, en alzoo dagelijks in de sterke zonhitte tot aan de kniën in het water gestaan; daarbij zich niet in acht genomen; maar was, vermoeid zijnde, gedurig in de zon gaan liggen, en, wanneer derzelver warmte hem tot zweeten gebragt had, weer op eens in den baggerput gesprongen. Het was de derde dag der ziekte, toen ik bij hem kwam. Hij klaagde over vliegende pijnen door de leden, buik en borst. Daar ik den lijder bij zijne vorige zinkingziekte insgelijks behandeld had, en ik hem eenigermate kende, zoude ik gaarne eene kleine aderlating gedaan hebben, eigenlijk om mij eens van den staat des bloeds te overtuigen; maar geene ader wilde genoegzaam opzwellen ter aderlating; ook was de pols zoo uitermate snel en klein, en overigens zoo vele teekenen van asthenie aanwezig, dat ik meende te kunnen aannemen, dat zijn anderzins zeer gezond gestel door de ziekte tot
ware asthenie was overgegaan. Om evenwel niet al aanstonds door sterk prikkelende middelen meer na- dan voordeel toe te brengen, en om den buikloop en de rusteloosheid te matigen en de uitwaseming te bevorderen, schreef ik voor: ℞ Mucil. Sem. Cydon. ℥ij Acet. Amm. Liq. ℥ij Aq. soenic. ℥iv Vini opii arom. Ʒi m.d. alle uur een lepel. Des anderen daags vond ik den lijder eenigzins bedaarder; hij kende mij bij mijn bezoek; de ontlastingen waren minder; hij klaagde over vliegende pijnen; nog geene ontlasting van pis. Ik onderzocht den onderbuik, vond de blaas eenigzins opgezet, en moedigde hem aan, om te beproeven, of hij zijn water konde maken; maar zulks was hem niet mogelijk. Ik bragt om die reden den Catheter binnen, die slechts zeer weinig tegenstand vond, en ontlastte op die wijze ongeveer twee ponden stinkende urin. ℞ Rad. Valerian. ℥β infund. in aq. fervid. ℥iv ad. Muc.
| |
| |
Sem. Cydon. ℥ij Spirit. Minder. ℥i Spirit. Nitr. dulc. Ʒij Mell. puri ℥ij m.d. als voren.
30 Jun. Alles als gisteren; de koorts minder hevig; het bewustzijn komt meer terug; nog geen zweet of urin; de lijder krijgt een droog hoestje, en klaagt over zouten smaak in den mond en pijn in de linker borstholte, welke de geheele zijde inneemt. Ik liet eene blaarpleister op de zijde leggen, den onderbuik en de lenden inwrijven met Linim. volatil., bragt den Catheter binnen, maar ontlastte geen urin; de buikloop nog aanhoudende, zonder pijn. ℞ Rad. Valerian. Angelic. ā ℥β inf. in aq. fervid. ℥vi ad Pulv. G. Arab. ℥β Rob. Sambuc. ℥i Spirit. Minder. ℥iβ Spirit. Nitr. dulc. Ʒij m.d.u.a.
1 Julij. Alles als gisteren; de krachten verminderen van dag tot dag; de blaarpleister heeft goed getrokken, maar de pijn in de borst niet weggenomen; de hoest wordt meerder en pijnlijker; nog geene urin-afscheiding. Daar ik begreep, dat de nieren in een' volstrekten staat van werkeloosheid verkeerden, liet ik aan iedere zijde van de lendenwervelen eene spaanschevlieg-pleister leggen, om de werkzaamheid der nieren op te wekken, en schreef tot inwendig gebruik voor: ℞ Rad. Valerian. ℥β Rad. Angelic. Ʒij inf. in decoct. fervid. Cort. Peruv. ℥vi ad Acet. ammon. liquid. ℥ij Aeth. Nitric. Alcohol Ʒij Rob. Juniperi ℥i m.d. als voren.
2 Julij. De spaansche-vliegen in de lenden hadden goed getrokken; ik verbond dezelve met blaauwe zalf; de krachten waren gering; geene urin-afscheiding; geen zweet; de zoute smaak in den mond sterker; de lijder zegt, duidelijk pis te kunnen proeven; de borstholte pijnlijker op het aanraken, en klaagt over volheid en benaauwdheid in de linker borst; de koorts, die sedert een paar dagen geremitteerd had, begint nu bij hare verheffingen met koude aan te komen. Eindelijk gelukt het mij, den lijder en zijne ouders heden over te halen, hem een half uur in een warm bad te zetten, waartoe ik reeds den derden dag na mijne komst alle moeite vruchteloos had aangewend. Na het bad
| |
| |
werd de lijder in een goed gewarmd bed gelegd, en ik had het genoegen, hem eene korte poos aardig te zien uitwasemen; dan, dit duurde slechts kort, en werd weder door de gewone droogte van de huid vervangen. De Kina scheen den lijder benaauwd te hebben, en daar de buiksontlasting nog altijd te sterk bleef, de krachten daardoor meer en meer wegzonken, de urin-afscheiding nog altijd achterbleef, de hoest vermeerderde, alsmede de benaauwdheid op de borst, schreef ik voor: ℞ Flor. Arnic. ℥β Rad. Valerian. ℥β inf. in aq. fervid. ℥viij, ad Spirit. Minder. ℥ij Spirit. Nitr. dulc. Ʒij Rob. Juniperi ℥ij Mucil. Sem. Cydon. ℥ij m.d. alle uur twee lepels.
Op deze wijze voer ik voort, met pisdrijvende en de buiksontlastingen bedwingende, en met opwekkende middelen, den lijder te behandelen; daar ik, in de vooronderstelling dat de pis-afscheiding zich uit de nieren naar de long verplaatst had, (in welke gedachte ook andere, beroemde mannen, welke ik geraadpleegd had, waren) bijna de hoop tot genezing opgaf, zoo niet de uitzetting van de borstholte, welke alsdan zekerlijk niet konde uitblijven, mij duidelijk van de ware aanwezigheid van vocht in dezelve overtuigde, en tevens de plaats zoude aanwijzen, waar eenen opening te maken.
Ik bezocht nu mijnen lijder niet zoo geregeld alle dagen, daar hij een half uur van mijn huis af woonde, en ik op dien tijd met genees-, heel- en vroedkundige praktijk zeer bezet was. Den 21 Julij was ik bij hem, en onderzocht de borstholte naauwkeurig; vond dezelve opgezet; de punt van het hart lag nabij het borstbeen; de linkerzijde was zeer pijnlijk op het aanraken, en men kon tusschen de zevende, achtste en negende rib duidelijk vochtgolving bespeuren. Ik deed nu weder den voorslag, welken ik reeds eenige dagen voorloopig gedaan had, om de zijde te openen; maar noch de lijder, noch zijne ouders waren tot die kunstbewerking over te halen; en het duurde tot den 3 Aug., eer ik hier mijn doel konde bereiken. In dien tusschentijd was de uitzetting van de borstholte zeer toe- | |
| |
genomen; de lijder werd ondragelijk pijnlijk, en klaagde steeds over een zeer sterken pissmaak in den mond. Ik gaf hem intusschen alleen pijnstillende, verzachtende middelen, en ligt verteerbare, voedende spijzen. Op den genoemden 3 Aug., eindelijk, waren de pijn en benaauwdheid voor den lijder zoo ondragelijk, dat hij dezelve niet meer konde dulden, en nevens zijne ouders besloot, in mijnen voorslag, om de zijde te openen, te bewilligen. Ik verrigtte derhalve dadelijk de kunstbewerking, en maakte eene opening tusschen de achtste en negende rib, van boven gerekend, waar de vochtgolving het duidelijkste was, ter lengte van ongeveer 1½ duim, waaruit eene groote hoeveelheid dunne, witachtig grijze stof vloeide, tot dat, door het voorschieten eener meer vaste zelfstancigheid, de gemaakte wond gestopt werd; deze zelfstandigheid haalde ik met de pincette naar mij toe, tot dat ik bemerkte dat dezelve vastzat; vervolgens bragt ik mijne vingers in de borstholte, op geleide van deze vaste zelfstandigheid, en sneed, met eene lange, holle, geknopte schaar, dezelve af. De afgesnedene deelen konden, mijns oordeels, niets anders zijn, dan bedorvene deelen van de linker long; hetwelk ook
bij maceratie bleek zoo te wezen. Nadat dit stuk naar buiten gebragt was, (hetwelk, in koud water uitgeweekt, 's anderen daags ongeveer 1½ duim breed en 2 duim lang was) vloeide nog eene groote hoeveelheid zeer stinkende stof uit, welke, bij de vorige in eenen emmer opgevangen, behalve dat, hetwelk weggevloeid was, 22 ℔ gewoon gewigt bedroeg. Toen er zich nu weinig meer uit de wond ontlastte, sloot ik dezelve met eene zachte wiek van draadpluksel, een compres, en het verband des ligchaams met den schouderband; liet den lijder op de linkerzijde op de wonde leggen, en schreef tot inwendig gebruik voor: ℞ Lich. Islandic. ℥i Cortic. Salic. ℥ij coq. c. aq. ad col. ℥xvi adde Spirit. Nitr. dulc. Ʒij Rob. Juniperi ℥i Oxym. Squill. ℥i Extr. Liquirit. ℥β m.d. alle uur een kopje. - 's Avonds terugkomende, vond ik de uitgeloosde stof nog in den emmer staan, zoo als ik bevolen
| |
| |
had; dezelve had zich gescheiden, en vertoonde boven op ten minste twee derde deelen dunne geelachtige stof, terwijl het onderste graauw en dik was geworden. Deze dunne stof, aan de kookhitte blootgesteld, coäguleerde niet, en liet door uitwaseming alleenlijk een vlies na; het dikkere scheidde zich door de kookhitte in harde, vaste vlokken en in eene dunnere stof. Verdere scheikundige proeven er mede te doen, veroorloofden eensdeels mijne bezigheden niet, en anderdeels ontbrak het mij op dat oogenblik aan de daartoe vereischte noodwendigheden. Het verband los gemaakt zijnde, werd er wederom ongeveer een ℔ van de vorige stof ontlast. Ondertusschen bleef het linker hypochondrium nog sterk gespannen; de lijder klaagde over pijn en benaauwdheid; het was hem omtrent onmogelijk geweest, op die zijde te blijven liggen. Ik bragt twee vingers binnen de wonde, en ontdekte eenen zak, waarin vocht bevat was. Ik zond om de Troisquart van Fleurant, en opende met dezelve den zak, waaruit weder eene hoeveelheid van 3 à 4 ℔ ichoreuze stof vloeide. - Den 4den was alles als gister-avond. Intusschen bleef de diuresis nog altijd ontbreken, en ik, ter bevordering, of eigenlijk ter herstelling, van deze noodzakelijke natuurverrigting, steeds met in- en uitwendige pisdrijvende middelen aanhouden. De buikloop, die sedert eenige dagen minder sterk geweest was, mogelijk door het overdadig gebruik van Heulsap, kwam weder. Ik schreef nu voor: ℞ Cort. Simarub. ℥β Rad. Altheae ℥ij Coq. c. aq ad col. ℥xii ad Extr. Salic. ℥β Rob. Juniperi ℥ij Spirit. Nitr. dulc.
Ʒii m.d.u.a. 's avonds en 's morgens een Pulv. Doveri. 's Anderen daags herhaalde ik den drank; alles hetzelfde. Den 7den schreef ik de Lopeziana, welke ik nog nimmer gebruikt had, voor, en vond in dezelve, zoo als ik naderhand overal bevonden heb, het beste middel ter bedwinging van aanhoudenden buikloop. - Zoo voer ik eenige dagen voort, met het gebruik van het Extractum Salicis, (toen ik de Lopeziana niet meer noodig had) en bovengemelde en andere diuretische middelen. Nu had ik het geluk, dat de urin- | |
| |
afscheiding zich begon te herstellen, en de patient acht dagen na de kunstbewerking als een gezond mensch waterde. Intusschen bleef de ettering in de borstholte nog steeds aanhouden, en loosde dagelijks eene groote hoeveelheid dunne ichoreuze stof; de pisreuk, echter, welken de etter eerst duidelijk had, werd, zoodra de pis-afscheiding weder natuurlijk ging, niet meer bemerkt. - Na veertien dagen de Salix vruchteloos gebruikt te hebben, welke mij anders in zware veretteringen zoo dikwijls de beste diensten bewezen had, diende ik het Pulv. Semen Phellandrii aquatici tot ℥β daags toe, en hield hiermede weder veertien dagen aan, zonder verandering: de ettering was en bleef sterk; de etter dun. De krachten poogde ik door dieet te behouden en te ondersteunen.
Den 2 Sept. was mijn lijder weder zoo verre hersteld, dat hij een groot deel van den dag kon opzitten, en alle andere toevallen van ziekte verdwenen waren, behalve een' zeer snellen pols, en 's avonds koortsverheffingen, 's morgens zweet, hetwelk zich weinige dagen na de operatie had beginnen te vertoonen, en groote zwakte; maar, daar de ettering nog aanhoudend sterk en de etter dun bleef, besloot ik, om (Anceps remedium praevalet nullo) het Saccharum Saturni te geven: ℞ Acet. Plumbi gr. v Pulv. G. Arabic. Pulv. Cascarill. ā ℥i f. pill. xl C. aq. q.s. 3 maal daags een pilletje. Ik liet dagelijks de giften met eene pil vermeerderen, en schreef vervolgens voor: ℞ Acet. Plumbi gr. v Sacch. albi Ʒiij Pulv. Opii gr. iv f. pulv. xx, 4maal daags een. Nu begon de etter dikker en in mindere hoeveelheid te vloeijen. Ik vermeerderde langzamerhand de gifte van de Loodsuiker tot op Ʒβ voor de 20 poeijers, van welke ik alle dagen 4 liet gebruiken, en had het genoegen, in het begin van November mijnen lijder volkomen herfteld en gezond te zien. Intusschen had ik dadelijk na de kunstbewerking eene etterdragt op den arm laten zetten, welke ik nog eenigen tijd na het sluiten van de wonde in de zijde open liet houden. De hoeveelheid Loodsuiker, welke mijn lijder gebruikt heeft, be- | |
| |
draagt 8 scrupels en 5 greinen. Ik geloof zeker aan dit middel het behoud van mijnen lijder te moeten danken, daar vorige aangewende middelen niet de minste verandering in de omstandigheden maakten, en ook de herstelde urin-afscheiding niet toereikte om de ontstane longzweer te verbeteren. - De lijder is nog op dit oogenblik zeer gezond; zijne linker borstholte is platter,
de schouder lager; maar hij leeft in een wolkammers kamhuis, waar de lucht, door de gloeijende kolen, welke altijd in zoodanige werkplaats voorhanden zijn, sterk met carbonisch gas bedeeld is, zonder hinder; alleen het klimmen en hard loopen valt hem moeijelijk. |
|