heid om datgene te verkrijgen, waarop het bestendig het oog heeft. Aldus lijdt het reeds in de aszonderinge van het boekvertrek; doch, bij zijne wederkeering tot de verrigtingen en bezigheden des werkzamen levens, valt de volmaaktheid, door hetzelve bedoeld, nog veel zeldzamer in het oog. Voorwerpen, welke, voor lieden van dagelijksch verstand, aangenaam of onverschillig zijn, vertoonen zich aan den man van vernust als wanstallig en onbehagelijk, om reden dat zij afvallen bij dat beeld van volmaaktheid, in de verbeelding gevormd, tot hetwelk, als eene regelmaat, alles gewoonlijk te huis gebragt, en waarmede het vergeleken wordt. Aldus dient schranderheid van opmerkinge ter ontdekking van verborgene wanstalligheden, even gelijk het vergrootglas eene vlek bemerkt, waar het ongewapende oog niets dan schoonheid ziet.
Gewoonlijk houdt zich de man van studie met ernstige bezigheden onledig; altijd leeft hij, het oog op eenig doel gevestigd houdende. Alle andere menschen besteden hunnen meesten tijd aan gemak, vrolijkheid en vermaak. Somtijds wordt de man van studie uit zijn boekvertrek gehaald, gewoonteshalve, of op aanhoudend verzoek, om deel te nemen aan de gewone uitspanningen des levens. Met tegenzin en beschroomdheid gaat hij derwaarts: want in de dagelijksche gezelschappen kan hij niet uitmunten, en elke aftrekking beschouwt hij als eenen hinderpaal tegen de bereiking van zijn hoofddoelwit en wenschen; en met hartzeer keert hij terug, omdat, in het uur van gezellige verkeering of gastmaalsligtzinnigheid, zijne verdiensten werden over het hoofd gezien, en op zijn gezag geene acht werd geslagen.
De onderscheidene oorzaken van de klagende gemoedsgesteldheid der geleerden, tot hiertoe aangewezen, kunnen op dezelve geenerlei oneer doen nederdalen; nog andere oorzaken, echter, zijn er, even aannemelijk, doch meer onteerende.
Zij die hunne vorderingen in kennis en geleerdheid telkens trachten uit te breiden, hebben daarbij tevens ten oogmerke, hunne waarde te vergrooten en roem te behalen. Elke stap, welken hij op den weg der vorderinge doet, doet den boezem des letteroefenaars van een hooger deakbeeld van zijne eigen verdienste zwellen, en versterkt hem in de bewustheid van eigen waardigheid. Maar de wereld draagt geene kennis van elke nieuwe aanwinst, welke de geleerde in zijn boekvertrek