| |
Het beleg van Aubigny.
(Vervolg van bl. 499.)
Het was bijna meer dan tijd, maatregelen van verdediging te nemen; want reeds kwamen boden uit de naaste oorden den optogt van la chatre's heer en deszelfs verwoestingen vermelden. Naauwelijks was de zon des volgenden morgens helder en schoon opgegaan, als men dat heer trotsch en in de beste orde aanrukken, en de stad van alle zijden belegeren zag. (1 Junij, 1591.)
De belegerden waren op verre na niet talrijk genoeg, om de wallen te verlaten en zulken vijand aan te grijpen. Of hun hulpe, of hun ontzet van eenen of anderen kant kon toekomen, wisten zij volstrekt niet; hoe lang hunne geringe voorraad toereikend zou zijn, in welken nood hen weldra het gebrek moest storten - dit te berekenen, viel zelfs niemand in: allen waren eeniglijk daarop bedacht, iederen oogenblik te doen, wat zij als pligt jegens God, de regtvaardigheid en den Koning erkenden. Door zwakheid van manschap werden zij tot zorgvuldige bezetting der muren, tot scherpziende oplettendheid op de ondernemingen van den vijand, en tot moedig en handig gebruik des geschuts tegen denzelven bepaald; en het was hun genoeg, slechts dit getrouwelijk ten uitvoer te brengen. Nogtans konden zij door alle deze getrouwheid, en door het alleruitmuntendste gebruik des geschuts, geenszins verhinderen, dat de vijand, voor hunne oogen, al spoedig de
| |
| |
loopgraven geöpend, en te gelijk de stad van alle kanten had berend. - Daar la chatre vooronderstellen mogt, dat de burgerij thans zou stilstaan, bij den gelukkigen voortgang zijner ondernemingen, deed hij de stad, onder de vleijendste beloften, opeischen.
De Officier, met dezen last afgezonden, werd door de stadspoort ingelaten, en der Gravinne voorgesteld. Hij vond de Heldin, aan de zijde van haren zoon, daar, waar het grootste gevaar dreigde. Zij beval den verbaasden Afgezant te spreken. Hij begon: ‘Gravin! De Maarschalk, mijn veldheer, erkent in u met bewondering bekwaamheden en moed, gelijk ze de natuur zelfs mannen slechts zelden verleent; dit verdubbelt zijne genegenheid, om u vrede en vriendschap aan te bieden. Hij weet, dat gij bij overijling tot deze verdediging gekomen zijt - eene verdediging, welker onuitvoerlijkheid zelfs het dweepend oog der meest geestdrijvende roemzucht moet inzien. Verlaat uwen bedriegelijken leidsman, den gewaanden roem, die het onmogelijke mogelijk maken, en doelloos bloedige offers brengen wil; keer tot bedachtzaamheid, keer tot waarachtige welwillendheid jegens deze onschuldige burgers en krijgsgezellen weder! Overleg slechts een oogenblik met de zoo noodige tegenwoordigheid en bedaardheid van geest: wat vermogen deze, hoe wakkere, toch in aantal en gebrek aan geöefendheid met ons niet vergelijkbare, mannen - wat vermogen zij tegen onze ervarene, geharde, aan de overwinning gewone krijgslieden, onder de aanvoering van helden? Ik sta u bij voorraad alles toe, wat gij, zonder dweeperij en verblindheid, zelve als toegestaan kunt verlangen: immers met dat al is het volstrekt onmogelijk, dat gij ons langer, dan ten hoogste drie dagen, kunt weerstand bieden. De helft onzer troepen - waarlijk, zij was toereikend, om alle uws zoons bezittingen te verwoesten. Indien de gedachte aan deze weldenkende burgers eenig besluit bij u heeft kunnen doen ontstaan, zoo moge deze laatste bedenking hetzelve bevestigen. Geef toe, edele Vrouw; erken hendrik voor dengenen, voor welken hem de geheele wereld erkent: voor een gelukzoeker, die, als een vermetele waaghals, zich eenen korten tijd, maar langer niet kon staande houden; voor een Vorst, welken
geene aardsche denkwijze, partijzucht of haat - neen, de Hemel zelf,
| |
| |
door den mond zijns heiligen dienaars te Rome, verworpen heeft. Open de poorten, en blijf, geëerde Gravin, blijf onbepaalde beheerscheres der stad. De Maarschalk zal er slechts eene bezetting van tweeduizend man in brengen, en ook deze aan uwen wil onderwerpen.’
Hier zweeg de krijgsman, en clementine antwoordde met waarde en onverschrokkenheid: ‘Mijnheer de Afgezant! Uwe aanspraak was lang en goed: mijn antwoord zal kort en beter zijn. Zeg aan den Maarschalk: mijn vader stierf voor den Koning; zijne dochter en zijn kleinzoon kennen geen schooner roem.’
De Officier stond eenige oogenblikken verzet, maar was tevens geöefend genoeg in onderhandelingen, om zelfs dit verzet staan welhaast ten nutte zijner zaak aan te wenden. ‘Mevrouw,’ zeide hij, ‘ik ben getroffen, en ontken niet, dat het door bewondering is. Gaarne voegde ik er meer bij; maar ik ben Afgezant, en - mijne zending is ten einde. Slechts eene enkele boodschap heb ik nog, die met het staatsbelang niets gemeen heeft: eene boodschap van den vader aan zijne dochter. Is het mij vergund, dezelve te verrigten?’ - ‘Verre zij het van ons,’ antwoordde clementine, ‘de menschelijkste gewaarwordingen bij iemand ter wereld, al ware hij onze doodvijand, te willen in den weg staan.’ En nu zond zij naar rosalie en hare tante, om den bode aan te dienen, en haar te laten vragen, of zij hem wilden afwachten.
Om alle misduiding te ontgaan, verschenen beide vrouwen terstond zelve, om in de tegenwoordigheid van clementine, den Graaf en de vergaderde burgers de boodschap te vernemen. Rosalie was in rouwgewaad, stond weemoedig en diep ter neer gebogen - het was niet mogelijk iets roerenders te zien; ook scheen de Afgezant door haren aanblik diep getroffen en slechts des te meer onthutst, hetgeen buiten tegenspraak rosalie streelde, en te streelen bestemd was. Met gelijke bekwaamheid en kracht droeg hij haar thans voor, wat een vader en hoofd van eenigen aanhang onder zoodanige omstandigheden slechts kon uitvinden, om zijne dochter voor de zijnen te winnen: rosalie bleef onbewegelijk, en, ontvlamd door de geestdrift der vergaderden, geprikkeld door den aanblik der glansrijke tegenstandster van haar geluk, gesterkt
| |
| |
door de nabijheid des geliefden, betuigde zij nogmaals, besloten te hebben, even als de Gravin aubigny, de gevaren der burgerij te deelen, de verdedigers bij te staan, en, zoo God het hart hares vaders jegens de stad en den Koning niet veranderde, met deze getrouwen te sterven.
‘Neen, langer ben ik niet in staat mijn hart te doen zwijgen!’ riep hier de sluwe Afgezant, in luide geestverrukking als uitbarstende. ‘Ik ben soldaat; ik oefen mijn handwerk ten bate desgenen, dien ik diene en trouw gezworen heb, vraag niet, of hij regt of onregt heeft, maar laat dat voor hem en zijnen oppersten Regter over. Dan, dringt zich de overtuiging van zijn onregt mij zoo overweldigend op; kan ik dezelve, gelijk thans, volstrekt niet meer weerstaan; zoo kan ik ook niet meer voor hem vechten, en mijn dienst moet er zich toe bepalen, zoo verre mijne geringe krachten reiken, den vrede te bemiddelen. Wat ik hier gezien, wat ik gehoord, en vooral van u, Jonkvrouwe, gehoord heb, heeft mij anders, geheel anders doen denken en gevoelen; mij, die u niets ben, wien gij niets zijt dan een vreemd, waarschijnlijk nooit weer te zien, voorwerp der diepste bewondering! ô, Wat moest dit gezigt, wat deze edele gezindheid, deze wegslepende uitdrukking uwer gestalte en taal op eenen vader vermogen, die geheel in zijne dochter, de eenige, de veelgeliefde, leeft! Jonkvrouwe, luister naar een gering, maar welmeenend man: beproef het, deze allen, wier oogen thans met aandoening op u gerigt zijn - beproef het, deze gansche stad van den ondergang te redden, en hendrik in uwen vader een' nieuwen vriend te verwerven, ten minste hem van eenen ontzaggelijken vijand te bevrijden! Ik ken uw vader; ik geloof ook omtrent zijne tegenwoordige gemoedsgesteldheid niet te dwalen, schoon hij ze verbergt, en ik ze hier moet verzwijgen: ik ben zeker - ben zoo zeker als ik leve, het zal, het moet gelukken!’
Rosalie stond van deze onverwachte aanspraak in den beginne als verstomd; vervolgens loste zich hare verbazing in eenen strijd van elkander wederstrevende gevoelens op. Hoogmoed en mistrouwen, liefde tot haren vader, tot de stad en tot alles, wat deze dierbaars bevatte, vrouwelijke vreesachtigheid en jeugdige dweeperij hadden, bij afwisseling, in haar binnenste, de overhand. Thans moedigde het rondom staande
| |
| |
volk haar aan, de roemvolle proef te wagen: dit, en veelligt ook de ijdelheid, die haar reeds haar eigen beeld als de redster van datgene voorhield, wat de verhevene Gravin slechts verdedigde - dit besliste, en zij volgde den Afgezant naar het leger hares vaders.
De Maarschalk verwachtte de terugkomst des krijgsmans met brandend ongeduld: nu trad deze in zijne tent; de treurige dochter volgde hem, en zonk aan hares vaders voeten. Alwat eere en kinderlijke liefde, wat ijver voor de stad en den Koning, ja ook het gevoel der smartelijkste vernedering, indien zij in haar voornemen niet slaagde, slechts kon ingeven; dat alles droeg zij in volle geestdrift den ruwen, harden vader voor: en het was, het bleef vergeefs. Zijne achting kon hij haar niet weigeren; dan dit diende slechts daartoe, dat hij zijnen toorn onderdrukte, en alleen met koude hoffelijkheid besloot: ‘Gij zijt eene vrouw; ik vergeef uwe dwalingen en overijlingen! Gij zijt mijne dochter: de eerste Koning van elke dochter is haar vader!’ - Hiermede gaf hij haar aan eenige vrouwen over, die haar in eene nabij zijnde tent moesten geleiden, welke men voor haar in orde bragt, en waar men haar met de uiterste beleefdheid bediende, maar, onder het masker dezer beleefdheid, slechts des te scherper bewaakte.
Zoodra de Maarschalk met zijnen Afgezant alleen was, liet hij zich de werking zijner boodschap uitvoerig en met alle bijomstandigheden verhalen. Clementines antwoord wekte zijnen toorn tot de hevigste verbittering op, want hetzelve voegde bij dien toorn heimelijke schaamte. Alzoo zwoer hij der Heidin, haren zoon en het volk, dat zich door haar voorbeeld tot zoo hardnekkigen wederstand vervoeren liet, de verschrikkelijkste wraak. Het eerste, wat hij in deze gemoedsgesteldheid verrigtte, was, den Afgezant voor de list, door welke hij hem zijne dochter had in handen gespeeld, eene eereketen om te hangen en eenen hoogeren post aan te wijzen; het tweede, alle aanstalten tot eenen algemeenen storm tegen den volgenden morgen te treffen, terwijl intusschen het grof geschut de wallen onophoudelijk beschieten moest.
Nog vóór het aanbreken des dags waren de vestingwerken aan de oostzijde der stad verwoest. Clementine zelve wilde de bres verdedigen. Zij vatte daar met de uitgezochtste benden en burgers post; zij verschansten zich, en wierpen batterijen op.
| |
| |
Thans brak de dag aan. De belegeraars naderden, in vastgeslotene rijen, van alle kanten en in een oogenblik; onverschrokken hadden zij het vuur van de muren doorgestaan, moedig bereidden zij zich tot den storm. Veelligt was het slechts clementines bemoediging en voorbeeld, wat den belegerden bij dezen aanblik moed en volstandigheid behield. Immers, onder de aanvoering dezer Heldin, ontzagen zij geene gevaren. De Maarschalk, die van de spits der zijnen niet week, plaatste zelf de eerste ladder tusschen eenen hoop steenen, welken de kogels uit den muur hadden gescheurd, en die nu zelven eene soort van verschansing vormden. Met den degen in de vuist begon hij den storm, en zijne benden volgden hem juichend na. In een oogenblik waren meer dan duizend ladders tegen dit gedeelte des muurs opgerigt, en de krijgslieden drongen in digte rijen aan, om dezelven te beklimmen. Clementine stond pal; la chatre zelf en vele der zijnen werden door haar en hare getrouwen teruggeslagen, zonder nogtans van het stuk of ontmoedigd te raken.
Digt aan de zijde zijner moeder deed zich de jonge Graaf door wonderen van dapperheid kennen. Zijne rusting was aan verscheiden zijden stuk gehouwen. Een bevelhebber, met name cumieres, had reeds den rand des muurs bereikt, en bragt aubigny een' zoo geweldigen slag op het hoofd toe, dat hij zijnen heim aan stukken hieuw, zonder hem nogtans aanmerkelijk te wonden: op hetzelfde oogenblik bedekte een getrouw burger het hoofd zijns aanvoerders met zijnen eigen helm, en deze deed den hevigen tegenstander van den muur tuimelen. Te vergeefs baden de burgers clementine en haren zoon, de gevaarlijke verdediging van de bres aan min belangrijke personen over te laten: als uit éénen mond riepen zij, juist hier, juist van wege het grootste gevaar te moeten blijven, om te overwinnen, of met eere te sneuvelen!
Daardoor ontvonkten zij den moed en de kracht der belegerden op nieuw. Hier vernielde men de ladders, of wierp ze met sterken arm omver; daar wentelde men zware balken op de aanvallers, om dezelven te doen vallen en te vermorselen; de vrouwen droegen ziedende olie aan, de mannen stortten die uit, en wierpen verwoestende vuurwerken onder de vijanden. Dan, de gebrokene ladders werden door sterkere vervangen; versche benden vulden de plaats der dooden en gewonden, wie
| |
| |
de bres niet beklimmen kon, poogde de aanvallers met onophoudelijk vuur te bedekken; en anderen wierpen ijzeren haken, aan strikken vastgemaakt, op de belegerden, om dezelven daarmede naar beneden te rukken.
Van zeven ure des morgens tot den middag hadden beide partijen met gelijken moed en even goed gevolg gevochten; vijfmaal was de muur door de belegeraars beklommen, vijfmaal waren zij terug geslagen. La chatre, woedend over zoodanigen onverwachten tegenstand, nam thans den standaard in zijne regter, zijn verschrikkelijk zwaard in de linker hand, en drong alzoo op nieuw tot aan den voet des muurs door. Hij trotseerde elk gevaar: hij vloog de ladder op. Zoo bereikte hij de bovenste sport, en sprong op den wal, in spijt des vereenigden weerstands van de belegerden; het was, of een verlammende schrik van hem uitging, of dat hij van eenen God met eene onkwetsbare rusting omgeven was. Zoo plantte hij in eenen oogwenk den standaard op den muur, en riep: ‘Victorie! victorie!’ En ‘Victorie! victorie!’ weergalmde het door het gansche leger.
De belegerden werden door dit geschreeuw nog meer van het stuk gebragt; bijna elke arm zonk neer; verscheidenen begonnen de vlugt te nemen. Op dat oogenblik verschijnt clementine. ‘Wat zie ik ginds?’ roept zij overluide: ‘Versierde helmen! glinsterende wapenen! ô, Houdt stand! houdt stand! de grootmoedige hendrik schiet toe te uwer redding. Ziet gij niet? Ziet gij niet? Welkom, welkom, gij goede Koning! gij vindt ons allen getrouw op onzen post!’ - Bezwaarlijk werd ooit eene krijgslist met beslissender gevolg aangewend. De verrassing bragt iederen vijand, bragt zelfs den Veldheer, ten minste voor eenige oogenblikken, in onzekerheid; de belegerden vervulde zij plotseling met nieuwen moed, kracht en geestdrift; zij stroomden toe, zij vochten, en vochten met geluk: clementine greep den standaard, slingerde hem verre van zich over den wal, en nu hieven de belegerden den zegetoon aan: ‘Leve Koning hendrik de vierde!’
De Maarschalk, na weinige oogenblikken weer volkomen bij zichzelven, plaatste zich met de zijnen aan de borstwering, streed als een leeuw, en van beide zijden ontstond een woedend gevecht. Op dat oogenblik ontving de Maarschalk zelf een'
| |
| |
geweidigen houw van den jongen Graaf. De houw kloofde een hechting van zijn harnas, en drong diep door. La chatre wankelde; men drong nog heviger op hem in: nu zonk hij aan den voet des muurs ter neêr. Thans hief aubigny zijn bebioed zwaard in de hoogte: ‘Het is la chatre's bloed!’ riep hij overluid. ‘La chatre sterft! Leve Koning hendrik de vierde!’
De aanvallers ontzetteden voor dit geroep, en, even of eene almagtige hand hen had teruggedrongen, wierpen zij zich bij hoopen boven van den wal in de graft, of zochten zich langs de nog opgerigte ladders te redden. Genen storteden grootendeels op elkander, en vertraden zich; vele ladders, onder den last bezweken, braken aan stukken, en deden de vlugtenden ter neder tuimelen; clementine en haar zoon zetteden de overwinning voort, en in weinige oogenblikken was de gansche wal van vijanden volkomen schoon gevaagd.
Aubigny, met dit wonderbare geluk niet tevreden, door hetzelve veeleer telkens heviger ontvlamd, dorstte naar grooteren roem. ‘De schrik heeft deze rebellen verblind,’ riep hij. ‘Op! laat ons hiervan voordeel trekken, en door eenen moedigen aanval hunne nederlaag voltooijen!’ - Zijne onbedrevene dapperheid hield hem deze onderneming als vrij gemakkelijk voor. Een hoop jonge burgers en krijgslieden verzamelde zich terstond rondom hem; en, eer hij zijne bende gerangschikt, of zelfs maar naauwkeurig overzien had, waren op zijn bevel reeds de stadspoorten geöpend, en trok hij met de zijnen, over gewonden, stervenden en dooden, ijlends uit, de vlugtenden na. Zoodanige geweldige vervolging bragt onder dezen nog grooter wanorde; de meesten wierpen hunne wapenen van zich, om slechts spoedig voort te komen; tegenstand bood men bijkans niet, en het aantal der sneuvelenden en gewonden was zeer aanmerkelijk.
Maar thans bereikten beide partijen de graft, die het leger omringde. De Liguisten sprongen er bij hoopen over; de Graaf stortte hun hardnekkig na, en te vergeefs stelden hem eenige bejaarder bevelhebbers voor oogen, hoe onraadzaam eene verdere vervolging, ja hoe hoogst noodig de voorzigtigheid ware, den vijand niet al te ver te drijven, doordien het hem hier gemakkelijk viel zich te verzamelen, stand te houden, en den aanval, met meerderheid, betaald te zetten. Aubigny was
| |
| |
voor allen goeden raad doof, en stortte zich alzoo, slechts van zijnen overijlden moed vergezeld, in de rijen des vijandelijken legers.
De in de legerplaats teruggeblevene bezetting en de voorste benden der vlugtelingen hadden zich reeds, onder eenen bedrevenen aanvoerder, verzameld; van de aankomenden voegden zich elk oogenblik meer daarbij; en zoo kon het volstrekt niet missen, of aubigny, schoon hij met leeuwenmoed aanviel en vervolgens al vechtende poogde door te dringen, moest in weinige oogenblikken reeds geheel zijn ingesloten. Zijn geringe krijgshoop geraakte nu ligt verstrooid, en hij van hen afgesneden. Zijnen dood wenschte men niet; men oordeelde levende veel meer voordeel van hem te kunnen trekken; alzoo maakte men hem slechts weerloos, nam hem gevangen, en voerde hem, zijne onbezonnenheid nu te laat inziende, in la chatre's tent.
Spoedige hulp, namelijk, had den Maarschalk schielijk weer bijgebragt; en hoe zeer hem het aanmerkelijk bloedverlies verzwakt had, zoo was toch geen zijner wonden doodelijk. Nog deelde hem de omzigtige arts het ongeluk des legers, even als zijne bittere artsenijen, dropswijze mede: waarop de trotsche, dappere krijgsman, zich met geweld oprigtende, riep: ‘Laat mij gaan, om met eere te sterven, daar ik niet overwinnen kan!’ en nog worstelde hij met de omstanders, die hem tegenhielden, nog omvatte rosalie smeekend zijne knien, toen men de blijde tijding, en terstond daarop den jongen Graaf, ongewapend, met stof en bloed bedekt, in de tent bragt.
Met een verschrikkelijk rood overdekte dit gezigt de wangen des vaders; de dochter verbleekte, en was naauwelijks in staat zich op de been te houden. Zoodra de Maarschalk het laatste voorval vernomen had, keerde hij zich honende tot aubigny, en vroeg hem: of hij nog geloofde, dat, voor hendrik te vechten, heil en zegen van den Hemel verwierf? of hij ze nog voor bastaarden en vijanden des vaderlands verklaarde, die zich tegen deszelfs vermetele en kettersche aanmatigingen standvastig verzetteden? - De Graaf, onbezorgd hoedanige werking zijn antwoord zou mogen doen, hernam met kracht en waardigheid: ‘God behoede hendrik, mijnen wettigen Koning en Heer, en verdelge de oproermakers, die zich tegen hem verzetten, zij mogen ook uit zoo edelen bloede gesproten
| |
| |
en met zoo hooge waardigheden bekleed zijn als gij, Heer Maarschalk!’ - La chatre gaf lagchend een' wenk, dat men zijnen gevangen wegvoeren en in hechtenis houden zou, tot hij over deszelfs toekomstig lot zou beslist hebben. Het geschiedde.
Rosalie, die reeds voorheen in denkwijze overeenstemde met den jongen Graaf, en door zijne koenheid nu meer dan ooit voor hem gevoelde, waagde het, den vader om toegevendheid en genade te bidden; zij kreeg ten antwoord: ‘Gij zult wél doen, tot alles bereid te zijn. Geeft de Gravin de verdediging der stad op, zoo wordt haren zoon de vrijheid geschonken. Vaart zij voort in haren verwaten wederstand, zoo gebiedt het goed beleid en veroorlooft het krijgsregt, mij van alle middelen te bedienen, welke mij zijn ter hand gekomen. Vermoogt gij zelve iets, om haar tot rede te brengen, zoo sta het u vrij; alleen, dat het met waardigheid en met mijne voorkennis geschiede.’
(Het vervolg en slot hierna.) |
|