| |
Brief eens Franschen officiers aan den heer B. te Amsterdam, geschreven uit Parijs, 22 mei 1814, over zijne doorgestane rampen in den laatsten Russischen veldtogt.
‘De Heer B........., een aanzienlijk en geächt Ambtenaar te dezer stede, deelde ons den volgenden brief, in het oorspronkelijk Fransch, mede. De Schrijver was, nu vier jaren geleden, eene wijle tijds bij zijn Ed. in kwartier, en hield vervolgens, door eenige briefwisseling, de kennis levendig. De Heer B. was steeds zeer ingenomen met 's mans gesch kt en bescheiden gedrag, en verklaart, uit dien hoofde, gereede- | |
| |
lijk, voor de waarheid van het verhaalde genoegzaam te kunnen instaan. Het spreekt nogtans van zelve, dat, ten aanzien van tijd, plaatsen en dergelijke, in eenen geheel bijzonderen brief van zoo rijken inhoud, eenige onnaauwkeurigheid kan zijn ingeslopen.’
Mijnheer!
Parijs, den 22 Mei, 1814.
Deze dient om u eenige bijzonderheden mede te deelen omtrent mijne rampspoeden, gedurende den Russischen veldtogt.
Van Utrecht vertrekkende, den 3 Februarij 1812, als Serjant-Majoor, belast met al den militairen toestel, behalve mijne algemeene kas, die mijnen ransel alleen 49 pond deed wegen, marcheerde ik, aldus beladen, tot in Rusland. Ik had wel mijne pakkaadje op de lastpaarden kunnen werpen; maar ik heb altijd den soldaat een voorbeeld willen geven, om vermoeijenis door te staan.
Den 28sten Maart te Leipzig komende, werd het bataljon, waartoe ik behoorde, ondergestoken. Daar ik mij vele moeite gegeven had om de Grenadier-compagnie te formeren, en nu naar Frankrijk moest terugkeeren; de uiterste spijt gevoelende van niet te mogen deelen in de eer mijner landgenooten, gaf ik tien louizen aan een ander Serjant-Majoor, dat hij in mijne plaats naar Frankrijk wederkeerde, en ik naar Rusland ging. Ik werd te Wilna tot Sous-Lieutenant benoemd. Wij deden geforceerde marschen. Geene rust! Er kwamen op de plaats der bestemming niet meer aan dan de helft of het derde van het regiment. Het water was zeer ongezond. Bijna ieder leed door den rooden loop. Ik was altijd welvarende. Even aangekomen in het bivouac, terwijl mijne kameraden uitrustten, was ik er op bedacht om mij eenig onderhoud te verschaffen, en voor den volgenden dag eenigen voorraad op te doen, dien ik met mijne vrienden deelde. In 't kort, ik at, ik dronk allerlei soort van dranken, die ik zelf toebereidde, hetzij met zuring, hetzij met zemelen of gefiltreerd water; ik droeg altijd zorg niet te drinken van dat moerassige water; dit heeft mijne gezondheid bewaard. Ik sliep zeer weinig; ik heb den tijd niet gehad mijne laarzen uit te trekken, van den 24sten Mei tot
| |
| |
den 19den Augustus, toen ik ze uittrok, omdat ik getroffen werd door het terugspringen van een hauwitser.
Deze eerste wond belette mij, gedurende tien dagen, te marcheren; ik was altijd te paard. Den 7den September kwam ik te Mosaiks, na tot Luitenant te zijn bevorderd bij de 4de compagnie Grenadiers, bij welke ik stond. Zij was nog 129 man sterk; de batalje begon ten drie ure des morgens; wij namen met ons bataljon alleen twee redoutes stormenderhand; de Kapitein en de Sous-Lieutenant waren gesneuveld, en de compagnie was nog slechts 22 man sterk, hebbende in den tijd van tien uren 107 man verloren. Met het overschot van het bataljon, en twee van het 18de regiment, kregen wij order, eene derde redoute te nemen; wij namen ze met de bajonet. Ik ontving een schrootschot, dat mij den enkel van het linker been wegnam; ik kon haast niet meer gaan. Zoodra de redoute genomen was, klom ik er op, stekende mijn hoed op de punt van den degen, om ons volk te doen zien, dat ze in onze handen was; op hetzelfde oogenblik vielen er verscheiden kanonschoten, met schroot geladen, en door eene derde wond aan dat ongelukkige been werd ik genoodzaakt de amputatie te ondergaan. Zoodra ik gewond was, vroeg ik mijn paard, dat mij gebragt werd; ik spring er op, en begeef mij naar het veldhospitaal van het regiment. Ik vond onzen Chirurgijn-Majoor, had de pijp gedurig in den mond, en verzocht hem, mij het been af te zetten. Hij dacht eerst, dat ik boertte; maar, ontdekkende dat er geen ander middel op was, keurde hij mijn verzoek goed. Ik wilde niet, dat men mij het gezigt bedekte of de handen vasthield; ik heb de operatie ondergaan zonder een woord te spreken. Zoodra zij volbragt was, vroeg ik een weinig brandewijn en brood, dien ik met goeden smaak nuttigde. Ik rookte ook eene tweede pijp tabak, en vervolgens wierp men mij op een rijtuig. Ik keerde twaalf uren achterwaarts naar de stad Gratz, zonder ander voedsel dan gerooste rogge, en gekookte kool zonder zout of vet. Ik was negen dagen zonder verbonden te worden, en ten laatste heb ik mijzelven moeten behandelen; de wormen kropen uit mijn
vleesch. Geen mensch heeft ooit de wonde aangeraakt; ik heb dus geene verpligting dan aan God en mijnen moed.
Den 24sten October was ik nog niet genezen. De armee ging aan het retireren. Ik doe gevolgelijk mijn paard zadelen, klim
| |
| |
er op, marcheer aan het hoofd mijner compagnie; in deze omstandigheden geenen anderen steun hebbende, dan mijne Grenadiers. Ik was te Smolensko, met den Maarschalk ney, waar wij in de achterhoede waren, tot aan de Beresina. Ons legerkorps was 20,000 man sterk; na gedurende vier dagen in bataljon-carré gemarcheerd te hebben, kwamen wij aan de Beresina met 800 man! Schoon slechts één been hebbende, en even zeer blootgesteld als mijne kameraden, had ik het geluk van niet voor de vierde keer getroffen te worden. Toen ik de rivier over was, vuurden de Kozakken op ons; ik zette mijn paard aan; hij wierp zich in den galop; hij hield zich wel, en redde mij. Ik bevond mij in een dorp, twee uren ter zijde van de route, geëscorteerd door mijn knecht en vier Grenadiers. Ik begaf mij naar den Baron, die mij brood, meel, brandewijn enz. verkocht voor zestig franken; ik was er hem voor verpligt. Ik reisde altijd bij nacht, en rustte des daags. Wanneer ik graan vond, maakte ik het fijn, bakte of kookte het; vond ik het niet, zoo at ik paardenvleesch, en ik ben altijd welvarende geweest; niets stond mij tegen. Ik fliep altijd in de open lucht, in de grootste koude, omdat men elk oogenblik brand zag, waarbij veel volks omkwam, en ik, maar één been hebbende, mij niet zou hebben kunnen redden.
Zie hier nu mijne grootste rampen! Te Wilna aankomende, werd ik genomen door de Kozakken, die, mijn knecht en twee officiers van het regiment hebbende geplunderd, de beide laatsten achter den anderen afmaakten. Gedurende dit treurig tooneel, gaf ik mijn paard de sporen, en ontsnapte uit hunne handen. Ik ga in de stad; ik zoek iets om te eten, zijnde dood van honger en vermoeidheid, maar de te groote onrustigheid vergunde mij niet te slapen: ik nam dan een stuk eten, bij een' Jood, voor mij en mijn knecht, dat mij vijf louizen kostte, en vertrok op het oogenblik. Het was middernacht; mijn paard, rogge gegeten hebbende, had zich overdronken, en stierf op het midden van den weg. Ik was zonder paarden, en omsingeld van het vuur der vijanden. Ik had het geluk van twee (paarden) te koop te vinden; ik besteeg het eene, en mijn bediende het andere. Na twee uren gaans afgelegd te hebben, stierf mijn knecht van koude; ik was alleen, met mijne twee paarden; er heerschte geene menschelijkheid meer onder de Franschen; niemand schoot mij te hulp. Ik vond een Korporaal van het re- | |
| |
giment, die mij voor domestiek diende, en 's anderen daags stierf. Ik nam toen wederom een' Grenadier; wij waren in eene schuur, waar ik insliep; er ontstond brand; iedereen redde zich, en liep mij over het lijf; ik bleef alleen in het midden der vlammen; ik volgde dus de menigte op handen en voeten, toen de rook mij derwijze benaauwde, dat ik meende te stikken; ik schreenwde echter zoodanig, dat mijn Grenadier, mij hoorende, zich midden door de vlammen wierp, mij op zijnen rug er uit droeg, en mij in de sneeuw nederleide. Mijn aangezigt en handen waren gebrand, zoo wel als bijna alle mijne kleederen. Schoon het vuur ontkomen, was ik niet gered; ik had mijne paarden in dit ongeval verloren; ik hield ze voor verbrand, maar wij hebben ze teruggevonden; zij hadden geen haar meer op de huid; zij hadden hunne halsters aan stuk gescheurd, om te ontkomen.
Vervolgens begaf ik mij op reis naar Koveno; aldaar was een doorgang tusschen palissaden, dien men op moest; daar alles één ijs was, viel mijn paard, en ik bleef midden in de defilé, zonder paarden. Ik hield mij op aan eene dier palissaden; ik riep elkeen te hulp, maar, allen versteende harten zijnde, stond mij niemand bij. Er komt eene marketentster voorbij met eene slede; ik wil er mij op laten vallen; ik val te achterlijk, maar, een voet van de slede gegrepen hebbende, laat ik mij op den buik voortslepen tot in het midden der stad, waar ik mijn bediende vond, dien ik vooruit gezonden had om ons eenig voedsel te verschaffen. Ik ging in een huis, waar ik een stuk schapenvleesch kocht en eene flesch brandewijn, die mij dertig franken kostten.
Ik passeerde de Niemen over het ijs, alwaar mijn paard verscheiden keeren viel. Op den anderen oever komende, wilden wij, met den Maarschalk ney, den weg inslaan naar Warschau. De weg was afgesneden door duizenden van Kozakken; wij waren geen vierhonderd man in getal; men stelde de troepen in één gelid, om ze talrijk te doen schijnen. Men zond ons schroot achterna, en des nachts sloegen wij den weg in naar Tilsit. In een dorp zijnde, ging ik om eene slede te nemen; er overviel ons een dertigtal Kozakken, die mij plunderden van alwat ik had, mij in de sneeuw slepende, waar ik gedurende vijf uren blees. Mijn knecht stierf hier; ik stond mede te bezwijken, toen een Russisch officier voorbij kwam; hij
| |
| |
sprak Hoogduitsch; ik smeekte hem om de gunst, dat hij mij mijn paard zou doen teruggeven, dat zich in een stal ter zijde bevond, waar zich een boer van hetzelve had meester gemaakt; of, zoo hij mijn verzoek niet toestond, dat hij mij voor den kop zou schieten. Deze brave officier had medelijden met mijnen toestand; hij gaf mij een paard, zond mij twee Kozakken om mij te escorteren, en beval een Franschen Curassier, die gevangen was, mij te dienen. Voortrijdende, bemerk ik, dat mijn escorte achterbleef; ik klim op eene hoogte, waar ik veel velds afzag, en duizenden van Kozakken, die rondreden; ik wacht den nacht af, om mij wederom op weg te begeven. Eindelijk kom ik in een Poolsch dorp, waar de inwoners mij vrij wel ontvingen; maar ik genoot mijne rust niet lang; mijn paard verslond een bos hooi, terwijl ik aardappelen met de schil at, toen dezelfde Kozakken, die mij genomen hadden, het huis binnentraden, zich meester maakten van mijne aardappels, die ik zeer beklaagde, mij tot betaling een dozijn zweepslagen en een slag met de lans op het hoofd gaven, en mij in dit huis achterlieten, eer genegen te sterven, dan een zoo treurig leven te behouden. Hoe het zij, de hoop om mij te redden doet mijnen moed herleven; een weinig geld, dat ik in het verband mijner wonde verborgen had, en twee diamanten waren uit de schipbreuk gered; ik verzoek mijnen huiswaard, mij weer op den regten weg te brengen; hij was menschelijk; hij zadelde mijn paard, bragt mij ten acht ure des avonds in een bosch, en, mijn den weg hebbende gewezen, dien ik moest inslaan, wenschte hij mij eene goede reis en keerde naar huis terug, even zeer voldaan van eenen ongelukkigen te hebben bijgestaan, als ik gevoelig was voor zijne goedhartigheid. Ik leide twaalf uren af zonder mij op te houden, en gedurende den nacht ontmoette ik niets dan een vijftigtal Fransche militairen, die, te midden van het bosch, vuur hadden ontstoken, en van welken een dertig van ellende gestorven waren. Enfin, ik had
nogmaals het geluk, mij onder onze troepen te bevinden. Maar den volgenden nacht, te Schervin, de eerste Pruissische stad, ontstal men mij mijn paard, dat ik mijnen redder had moeten noemen, want hij was onvermoeid; zoodat ik ontroostbaar was over zijn verlies. Ik liet mij brengen naar Insterburg, met de weinige hulpmidde- | |
| |
len, die mij nog overschoten; ik kreeg een inkwartierings-biljet, om in een dorp te gaan, een uur verder.
Den 25sten December 1812 rukten de Kozakken in deze stad in; ik was dus buiten staat mij eenig voertuig aan te schaffen; ik maakte zelf een paar krukken. Op deze wijze ben ik voortgehompeld naar het Hospitaal, waar ik een uur af was; ik had, voor alle uniform, een pantalon, een sok, een vest en een grof wollen overtreksel, om mijn hoofd met een strooband vastgemaakt. Mijn baard had zes duim lengte, en ik zat vol smerigheid, hebbende mij geschoren noch verschoond sedert den 24sten October. Gij begrijpt wel, dat ik een vreesselijk leger met mij voerde! Eenige mishandelingen ondergaande van de troepen en een hoop kanalje, die het Hospitaal plunderden, en mij bestalen tot zelfs mijn pantalon toe, ging ik den Garde-Magasin opzoeken, en zeide hem, dat ik een Hollander was; hetgeen hij geloofde, uit aanmerking van de wijze, waarop ik het Hoogduitsch uitspreek: hij gaf mij te eten; pijn noch verdriet hebben mij ooit den eetlust benomen. Ik moet u betuigen, dat ik dermate uitgeschud was, dat ik het bed hield uit gebrek aan een pantalon, en zulks gedurende twee maanden, schoon ik volkomen welvarende was. Ik ging van tijd tot tijd uit, om in de stad voorraad op te doen, voor diegenen mijner makkers in het ongeluk, welken ik onder mijne bescherming nam. Zij gaven mij geld, en leenden mij kleederen. Men liet mij het Hospitaal uitgaan, zoo dikwijls ik wilde, als Hollander. Bovendien wist men, dat, met één been, ik niet gemakkelijk zou ontsnappen. De vrije lucht deed mij veel goed. Wij waren met ons 133 officiers in dit Hospitaal op den 25sten December 1812, en den 1sten Maart 1813 waren er 67 van gestorven. Er stierven bovendien 40 à 50 soldaten daags. Ik ben de eenige van die officiers, welke niet ziek is geweest.
Ziedaar mijne rampen kortelijk opgesomd, van den 7den September 1812 tot den 1sten Maart 1813. Driemalen krijgsgevangen zijnde geweest, hebben ze mij slechts de vierde maal kunnen houden. Ik heb door ellende vier paarden en vijf bedienden verloren.
Ik schreef een brief aan den Gouverneur van Koningsbergen, den Graaf schievers, Russisch Generaal, een zeer menschelijk man, dat ik wenschte mij bij hem te vervoegen, dat ik
| |
| |
een Hollander was, dat ik niets zoo zeer verlangde, dan dienst te nemen in het Russisch legioen, ingevalle hij mij daartoe mogt geschikt vinden. Hij deed mij een feuille de route bezorgen op Koningsbergen. Maar hoedanig was zijne verbazing, toen ik mij aan zijne Excellentie presenteerde! Mij ziende met een houten been, dat ik zelf vervaardigd had, kon hij zich niet van lagchen onthouden, zeggende, dat ik op eene schalkachtige wijze gehandeld had, maar dat mijne gebrekkigheid mij aanspraak gaf op zijne goede diensten. Hij deed mij een logement en tien dukaten geven. Ik ben in die stad gebleven, hebbende er hulpmiddelen gevonden en wachtende mijn paspoort. Dan, er kwam contra-order, dat alle gevangenen, van welke natie ze zijn mogten, moesten vervoerd worden naar Rusland. Ik heb, derhalve, gedurende drie maanden, in dat land gereisd, altijd door Kozakken geëscorteerd. Ik vond iemand te Riga, die zich wel voor mij wilde in de bresse stellen, en die mij mijn paspoort deed verkrijgen. Dit was den 17 October 1813, en ik kwam te Parijs den 7den December deszelfden jaars, over Stokholm en Koppenhagen.
Oordeel, Mijnheer, of het niet noodig ware, vier beenen te hebben, in plaats van één, om dusdanige vermoeijenissen door te staan; en of men niet een half dozijn Chirurgijns behoefde, terwijl ik er geen enkelen had!
Ik hoop dezen zomer een reisje naar Amsterdam te doen. Mij streelende met het vooruitzigt u te zien, heb ik de eer, enz.
L. |
|