Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneming van eene zeer zeldzame ziekte, (Morbus maculosus haemorrhagicus Werlhofii.) Door N. Paradijs, Med. Doct. te Leyden.Den 25sten der maand April l.l. kwam mij eene vrouw over haar kind, een jongetje van 7 jaar, raadplegen. Hij was, volgens het verhaal der moeder, altijd frisch en gezond geweest, maar nu, gedurende eene week, minder lustig en vrolijk dan gewoonlijk, 't geen door haar echter niet geteld was; doch, daar zij nu ontdekt had, dat het geheele lijf met roode vlakjes als overdekt was, en hij sinds twee dagen van tijd tot tijd uit den neus bloedde, had zij zich zeer ongerust begonnen te maken, en was schielijk naar mij toegekomen, om mij raad te vragen. En inderdaad, het geheele lijf was als bezaaid met kleine paarsroode vlakjes, ter grootte van een kwart stuivertje, meest op lijf, ar- | |||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||
men en beenen. Hij bloedde sterk uit neus en mond, en ging, zoo als men mij verhaalde, veel bloed af, echter aonder pijn of persing; de pols was schielijk en zwak; geen koorts; de ademhaling natuurlijk; de tong genoegzaam schoon, een weinig slijmachtig bezet. Hij at en dronk, alsof hem niets deerde, maar zag er zeer bleek en ongedaan uit. Uit alle deze symptomata begreep ik weldra, dat dit geval alle oplettendheid vereischte; en, daar er hoegenaamd geene teekenen aanwezig waren van sordes primarum viarum, waarmede deze ziekte, volgens de aanmerking van Prof. thuessink, dikwijls gepaard gaatGa naar voetnoot(*), zoo besloot ik hier terstond toe te dienen versterkende, zacht zamentrekkende en bederfwerende middelen. Ik schreef voor:
Den 27sten April, wanneer ik het patientje aan huis bezocht, vernam ik, dat de bloedige ontlastingen opgehouden waren; de vlakken vond ik in denzelfden staat, met die verandering echter, dat dezelve nu ook over het geheele aangezigt verspreid waren; de bloeding uit neus en mond ging bij aanhoudendheid voort; de pols was zeer schielijk en zwak. Blijvende bij mijne eerste indicatie, schreef ik voor:
| |||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||
Den 28sten. De bloeding uit neus en mond was opgehouden; de vlakken genoegzaam dezelfde. Den 29sten vond ik het lijdertje veel beter: voor het eerst eene natuurlijke ontlasting zonder bloed; de pols veel minder snel, doch zwak; de vlakken in gedaante en kleur niet veranderd. Ik schreef voor:
Den 1sten Mei had er wederom eene bloedige ontlasting plaats; doch de vlakken waren in kleur verflaauwd, en zelfs, naar het mij voorkwam, in hoeveelheid verminderd. Den 4den waren niet alleen alle vlakken verdwenen, maar ook alle levenswerkzaamheden natuurlijk en gezond; zoodat ik de ziekte als genezen beschouwen kon. Zie hier de waarneming eener in alle opzigten belangrijke ziekte eenvoudig beschreven, zoo als dezelve door mij aan 't ziekbedde is waargenomen. Dezelve heb ik daarom bijzonder willen beschrijven, omdat zij niet verbonden was met eenige andere ongesteldheid, gelijk dik wijls plaats heeft, en dus misschien kan worden beschouwd als een klein toevoegsel tot de waarnemingen dezer ziekte, door werlhoff, thuessink, hufeland en anderen medegedeeld. Welke gedachte toch men zich over de naaste oorzaak of natuur dezer ziekte moge vormen; hetzij men | |||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||
meent, dat dezelve in vele opzigten met den Scorbutus overeenkome, of met eene affectio humorum putrida of corruptiva; hetzij men dezelve liever houde voor eene oorspronkelijke ziekte van het bloed, gelijk zulks het gevoelen is van Prof. thuessinkGa naar voetnoot(*); het blijft altijd eene onbetwistbare waarheid, dat dezelve de grootste oplettendheid van de zijde des Geneesheers vereischt, vermits de kennis van dezelve en de spoedige aanwending van gepaste geneesmiddelen hier bovenal alleenlijk in staat zijn het leven van den lijder te redden, daar de ondervinding zoo dikwijls geleerd heeft, dat het verzuim van dezelve, of het gebruik van ontijdige aderlating bij voorb., zoo spoedig als onverwacht den dood hebben veroorzaakt. De vlakken toch en bloedingen uit mond en neus moeten, naar mijn gevoelen, louter als symptomata der ziekte beschouwd worden; 't geen dan ook de reden is, dat ik mij niet kan vereenigen met het denkbeeld van den Heer haringa, die, in zijne Dissertatie over deze ziekte, te Groningen in den jare 1799 verdedigd, van gevoelen is, dat derzelver natuur niet onwaarschijnlijk moet gesteld worden in eene stoffelijke oorzaak, in de vochten aanwezig, welke door de krachten der natuur van dezelve afgescheiden, en alzoo critisch op de oppervlakte der huid gebragt wordt. Deze gedachte toch zoude, zoo het mij voorkomt, kunnen leiden tot eene verkeerde geneeswijze, welke, naar het oordeel van de beste Schrijvers over deze ziekte, moet bestaan in versterkende, zamentrekkende, en vooral bederfwerende middelen, onder welke laatste zeker de acida mineralia den eersten rang verdienen, aan welker aanhoudend en ruim gebruik ik dan ook de spoedige genezing van mijn lijdertje niet zonder eenigen grond meen te mogen toeschrijven. |
|