Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet leven van den Marquis Wellington.(Gedeeltelijk naar het Engelsch.)
Ierland heeft de eer, Lord wellington te hebben voortgebragt; eenen man, die den roem des Britschen naams heeft opgehouden met eenen luister, waarbij slechts de daden van een' marlborough of abercrombie niet tanen. Deze groote man is de derde zoon van wijlen den Graaf mornington. Daar hij zijn' vader vroeg verloor, was hij de vorming van zijn karakter, en eene beschaafde opvoeding, grootendeels aan zijne moeder verschuldigd. Deze rijkbegaafde vrouwe deed haar gering vermogen, door wijs overleg en spaarzaamheid, strekken, niet alleen tot eene levenswijze, zoo als haar stand die vereischte, maar ook ter opkweeking van kinderen, wier vroege rijpheid van geest hare moederlijke wijsheid en zorgen met rijken woeker vergold. Weinige moeders hebben onder haar kroost tevens een' Staatsman gezien gelijk wellesley en een' Held gelijk wellington, om nu niet van de bekwaamheid der overige leden van die familie te spreken. In de beroemde school te Eton ontving arthur wellesley (naderhand Lord wellington) een gedeelte zijner opvoedinge; en daar hij tot den krijgsstand bestemd werd, zoo trad hij reeds vóór het afloopen zijner schoolsche loopbane die der wapenen in; een gemis nogtans, 't welk hij naderhand door natuurlijke leergierigheid heeft ingehaald. Om in militaire kundigheden meerdere volmaaktheid te verkrijgen, begaf hij zich van Eton naar de krijgsakademie van Angers in Frankrijk, daar Engeland toenmaals dergelijke instellingen miste, door het wanbegrip, dat men in het veld best kon leeren; dat alles op beöefening aankwam, en bespiegelende Generaals veelal op het oogenblik van den veldslag verlegen stonden. Hoe veel waarheid hierbij ook ten grondslag ligge, men kan | |
[pagina 340]
| |
toch niet ontkennen, dat de Oorlogskunst, gelijk alle andere, op vaste beginselen rust, zonder wier kennis de gewigtigste praktikale voordeelen niet te verkrijgen zijn; en het was zekerlijk eene betreurenswaardige onkunde van de menschelijke natuur, dat men den jeugdigen krijgsman slechts door ondervinding, en dus door schade, wijsheid en kennis in zijn vak wilde laten verkrijgen. Er zijn vele takken van hedendaagsche krijgskunde, die tot zekere en vaste beginselen gebragt zijn, en als zoodanig kunnen en moeten aangeleerd worden, ter voorbereiding voor het gewigtig oogenblik der uitvoering. De tegenwoordige Opperbevelhebber is van deze waarheid ten volle doordrongen, en heeft, die ten gevolge, met een' loffelijken ijver, de gronden gelegd van zulke instellingen, wier voordeelige werking op de Britsche Armée trapswijze zal gevoeld en erkend worden. Nog zeer jong zijnde, werd Sir arthur wellesley Vaandrig, in den Amerikaanschen Oorlog; doch hij schijnt geene gelegenheid gehad te hebben om uit te munten vóór den veldtogt in Holland en Braband (in 1793), onmiddellijk na het uitbarsten van den Franschen Revolutie-oorlog. Men vatte uit deze langdurige onbekendheid van 's mans verdiensten geen vooroordeel tegen dezelve op. Frederik de Groote, een kenner (zoo iemand het was) van de menschelijke natuur, en vooral van de middelen, om zich tot grootheid te verheffen, zegt: ‘dat hij geen voorbeeld wist van een' groot' man, behalve waar fortuin en verdienste zich vereenigd hadden, om hem daartoe te bevorderen. Eerst moest de fortuin hem van den bodem doen oprijzen, en dan moest hij zich op eigene wieken in zijn nieuwe standpunt boven houden.’ Dit lot, echter, viel den jongen wellesley niet te beurt. In Holland nogtans (waar hij toen Luitenant-Kolonel was) gaf hij reeds een staal van zijne toekomstige bekwaamheid, door de wijze, waarop hij, in een' noodlottigen terugtogt, zijne Brigade geleidde; eene verdienste, die men meestal te weinig acht, uit hoofde der noodlottige gelegenheid, waarin zij zich alleen ontwikkelen kan, maar die toch altijd de verdiende toejuiching van deskundigen ontvangt. De terugtogt van xenophon is reeds voor schoolknapen eene afgesletene prijsstof; moreau's aftogt door het Zwarte Woud zal hem misschien meer, dan alle zijne overwinningen, tot eer strekken; | |
[pagina 341]
| |
en wij hebben gehoord, hoe onze Held zelf de hoogste bewondering uitdrukte voor massena's achterwaardsche beweging, tegen over hem, uit de linien van Santarem naar Spanje. Toen arthur's broeder, Lord mornington, (de tegenwoordige Marquis wellesley) door den Heer pitt tot Gouverneur-Generaal van Bengale werd aangesteld, zoo wel ter belooning voor eenige diensten, als om, op de gemakkelijkste wijze, een verspildGa naar voetnoot(*) vermogen te herstellen, vond hij daar zijn broeder als Luitenant-Kolonel van het 33ste Regiment, 't welk de Lord voorheen voor hem gekocht had. (Hij kwam aldaar in 1797, de Marquis in 1798.) Naauwelijks had Sir arthur den voet in Indië gezet, of hij werd reeds door Lord teignmouth tot den werkelijken dienst bestemd, en tot Bevelhebber eener Brigade in den voorgenomen togt van Sir james craig op Manilla benoemd, welke echter toen geen' voortgang had, door het dringende gevaar, 't welk door tippoo saib's geheime vereeniging met Frankrijk der Compagnie van naderbij bedreigde. Deze bedekte onderhandelingen door de onvoorzigtigheid der Regering van Isle de France aan het licht gebragt zijnde, werd Kolonel wellesley door den Generaal harris, Opperveldheer der Armée van Madras, met het aanvoeren der hulptroepen van den Nizam belast. De twee legers betrokken het veld, drongen door in Mysore, en sloegen zich neder voor Seringapatnam. In de bestorming dier stad speelde Kolonel wellesley eene zeer aanzienlijke rol, en toonde zoo veel ijver en moed, dat zijn Generaal hem daarvoor openlijk zijnen dank betuigde. Men herinnere zich nogtans hierbij, dat, schoon onze Officieren in Indië de schitterendste daden mogen verrigten, zij nogtans zelden den verdienden roem daarvoor in het Moederland inoogsten, daar de verwijdering van het tooneel de belangstelling vermindert, en men in Engeland doorgaans zeer onverschillig is omtrent de voorvallen in ons Rijk in Indië. De minste krijgsverrigtingen in Spanje, Holland, Deenemarken, Frankrijk, of zelfs in Amerika, worden veel meer opgevijzeld dan veel grootere oorlogsfeiten in de Oostersche gewesten. | |
[pagina 342]
| |
Na de verovering van Seringapatnam, werd Kolonel wellesley lid van twee Militaire Commissien. Hij, die weet, wat zulk een woord in Indië beteekent, zal het onzen Held tot geen' geringen lof rekenen, dat hij zich in beiden als een man van eer gedroeg, hoezeer hij gelegenheid vond, daardoor zijne bezittingen te vermeerderen. Onder de magtige bescherming van zijn' broeder, den Gouverneur-Generaal van Bengale, werd arthur tot Bevelhebber over Seringapatnam aangesteld. Hier had de krijgsman eene geheel nieuwe taak te vervullen. Hij moest aan het pas veroverde Rijk eene gedaante geven, gelijkvormig aan die der overige bezittingen der O.I. Maatschappij, en dus menschenkennis met menschelijkheid, heilzame gestrengheid met achting voor de belangen des legers, zijne pligten als ambtenaar der veroverende Maatschappij en als medemensch des veroverden Volks gelijkelijk in het oog houden. In dezen neteligen post ontwikkelde hij dezelfde talenten, waardoor hij naderhand in Portugal toonde even bekwaam te zijn tot hooge burgerlijke waardigheden als tot krijgsposten. Zijn verdiende roem heeft hem in dit opzigt reeds met ruimere magt bedeeld, dan men gewoonlijk aan eenigen Generaal opdraagt. De volgende onderneming van Kolonel wellesley was gerigt tegen een' dier stroopers, welke op gezette tijden onze Indische gewesten verontrusten, met name dhondia waugh. In den herfst van 1800 dreef hij dien vrijbuiter voor zich heen naar de sterke stelling van Coneghull. Wellesley, door zijne drift in 't vervolgen met de ruiterij te verre vervoerd, vond zich eensklaps, verwijderd van zijn voetvolk, in het gezigt eener zeer sterke overmagt des vijands. Ook hier verliet hem zijne gewone tegenwoordigheid van geest en vastheid van besluit in geenen deele. Hij overziet zijn' toestand, beseft dat het onmogelijk is naar het voetvolk te wachten, en kiest terstond den éénigen uitweg tot redding. Hij rangschikt zijne troepen zoodanig, dat de vijand niet in ééns alle zijne meerderheid tegen hen kan aanvoeren, en doet met drift den aanval, waarbij de Britten, met hunnen gewonen moed, eene volslagene overwinning behaalden; dhondia viel in den strijd, en het doel der onderneming was bereikt. Andermaal was dankzegging des Gouverneurs in den vollen Raad het edele loon des overwinnaars. Zijne vlugheid werd niet minder dan zijn moed | |
[pagina 343]
| |
toegejuicht, en was hier van dubbel belang, daar de Indianen, bij den minsten tegenspoed, aanstonds heul zochten in de heuvelen en vaste plaatsen, die hun zeer gereede schuilplaatsen tegen geregelde troepen verschaften in een land, waar alle passen en wegen den ingezeten natuurlijk best bekend waren. Ongemeene spoed was hier dus noodzakelijk, om den vlugtelingen geenen tijd tot verademing of herzameling te laten. Kolonel wellesley, thans tot Generaal-Majoor verheven, werd nu in eene onderneming van meer gewigt gebezigd. Het magtigste Volk van Indië, de Maratten, aangedreven hetzij door Franschen invloed, hetzij door ijverzucht op de Britsche magt, die door de aanwinst van tippoo's Rijk zoo aanzienlijk vermeerderd was, begon voor een groot gedeelte de vijandelijkheden, en bedreigde onder holkar en scindiah onze bezittingen. De Generaal stuart trok te velde, en de Generaal wellesley werd met de verdediging van Poenah, de Hoofdstad der Westersche Maratten, gelast. Hij voerde bevel over een leger van 40,000 man, ten deele Britten, ten deele inboorlingen, verzeld van eene aanzienlijke Artillerie, en dien onmatigen sleep van bagaadje, die van een Indisch leger, zoo 't schijnt, onafscheidelijk is; en nogtans kwam hier alles op een' spoedigen togt aan. Wellesley laat dus de trage hulpbenden van den Nizam achterwege, en bereikt, met slechts 12,000 man, door ongehoorde marschen, Poenah nog even bij tijds, om het voor de plundering en brandstichting te behoeden, waarmede holkar het nog dien eigen dag zou bezocht hebben. Dezelfde kloek- en snelheid van bewegingen onderscheidden den Generaal bij alle zijne volgende verrigtingen in dezen veldtogt; en in die wezenlijke eigenschappen van een' groot' Veldheer komt wellington met buonaparte overeen, wien hij ook in de toewijding zijner geheele ziel tot de pligten van zijn krijgsmansberoep evenaart. Eene andere uitstekende eigenschap, door hem in Indië (en naderhand ook in Spanje) ten toon gespreid, is eene ongemeene schranderheid om het juiste oogenblik voor eene krijgsverrigting te bespeuren, en dan ook, na zijne schikkingen met beleid gemaakt te hebben, die onderneming met onwrikbare standvastigheid door te zetten. Thans moeten wij over eene krijgsdaad van onzen Held spreken, die alleen hem den naam van een' groot' Veldheer zon | |
[pagina 344]
| |
waardig maken, schoon hij niets anders verrigt had. Daar dezelve, om bovengemelde redenen, in Europa weinig bekend is, zullen wij die eenigzins uitvoeriger verhalen. De twee Maratten-Vorsten, scindiah en de Rajah van Berar, hadden, met een leger van bijna 40,000 man, eene sterke stelling bij het dorp Assye genomen, die wel eenigzins naar een Europisch versterkt kamp zweemde, en ('t geen bij Indische legers zeer zeldzaam is) hunne magt was volkomen naar de regelen der krijgskunde verdeeld. Wellesley, niettemin, van alles onderrigt, besluit het stormenderhand in te nemen. Op den 23 September 1803 trekt hij, met dat oogmerk, van Naulnair, zes (Eng.) mijlen vandaar, op. Kolonel stevenson was, met de troepen van den Nizam, nog niet aangekomen, doch werd elk oogenblik verwacht. Niettemin rukt wellesley voorwaarts, maar ziet, aan het dorp Assye gekomen, de ontzettende overmagt zijns vijands, uit niet minder dan 30,000 ruiters, 11,000 man voetvolk, en bijna 200 stukken geschut bestaande, waarbij zich vele Fransche Officiers, meestal bekwame Artilleristen, bevonden. Hiertegen had hij slechts 5000 man, waaronder niet meer dan 2000 Europeanen, over te stellen. Maar de moed zijner troepen en het beleid zijner bewegingen moesten en konden alles vergoeden. Met het voetvolk in twee linien, en de ruiterij van achter, gelast hij den aanval op den regter vleugel der Maratten, ten einde dien om te trekken, hun voetvolk te verslaan, en daardoor hun geschut, 't welk op den liuker vleugel was, nutteloos te maken. Dan, deze voortreffelijke bevelen worden verzuimd; de Officier van 't piket op den regter vleugel der eerste linie rigt zich op 's vijands linker, en wordt natuurlijk door de tweede linie gevolgd. Dit maakt terstond eene gaping, die den Generaal noodzaakt, zijne geheele magt op ééne linie te brengen. Het gevolg was, zoo als hij voorzien had. Meer dan honderd stukken geschut braken onophoudelijk dood en vernieling op onzen regter vleugel, die bijna vernield wordt. Het oogenblik dringt; wellesley moet het geheele plan van aanval veranderen; maar een tweede onheil voegt zich bij het eerste, om zijne talenten op de vuurproef te brengen. De geringe Artillerie der Britten wordt, van wege het terrein, onbruikbaar bevonden; terwijl die des vijands, door Fransche Ofsicieren bediend, de grootste werking doet. Nu gaat hij slechts te ra- | |
[pagina 345]
| |
de met de noodzakelijkheid; geeft bevel, de stukken te verlaten, en handgemeen te worden. Hij zelf plaatst zich op den gevaarlijksten post aan het hoofd der linie, doet zijn' regter vleugel door de ruiterij dekken, (de linker was beveiligd door het terrein) en gaat er met den stormmarsch op los. De Maratten staan versteld over zoo veel onversaagdheid; doch, na eenige oogenblikken, begint hun vreesselijk kanon met vernieuwde woede te spelen. Maar niets kan soldaten, aangevoerd door een' Generaal als wellesley, verschrikken; zij vechten slechts met de bajonet; (een magtig wapen in onze handen!) reeds bezwijkt de eerste linie des vijands; doch, beschaamd om voor eene zoo groote minderheid te zwichten, herzamelen zij zich; maar, andermaal teruggedrongen, vallen zij achterwaarts op hunne tweede linie, die aan de rivier Juak in eene welbevestigde stelling stond. Inmiddels deed de ruiterij der Maratten een' woedenden aanval op het 74ste Regiment, op den regter vleugel; doch onze ruiters kwamen die dapperen te hulp, en beslisten hier de overwinning met een verbazend verlies des vijands. - Intusschen stond 's vijands tweede linie nog ongerept in hare stelling, hoewel eenigzins in wanorde gebragt, doordien de eerste linie zich met haar vereenigd had. Wellesley voert nu zelf het voetvolk, en Kolonel maxwell de ruitermagt, tegen deze laatste toevlugt des vijands aan. De schok was vreesselijk, doch beslissend. Reeds vlugten de Maratten naar alle kanten, en worden door de Engelschen vervolgd; doch deze drift zou voor de laatsten bijna noodlottig geworden zijn, zonder het beleid des Opperveldheers, en den moed van Kolonel maxwell. Een aantal Maratten hadden zich voor dood op den grond geworpen, en werden dus door de Britten in de vervolging niet geteld; doch eensklaps herrijzen zij, vermeesteren het geschut, 't welk door de onzen in de achterhoede gelaten was, en beginnen nu eene vernielende kanonnade op de wijd en zijd verspreide Engelschen. Het vlugtende voetvolk, zulks bespeurende, houdt weder stand, en bindt op nieuw het gevecht aan. Hierdoor waren de onzen tusschen twee vuren gebragt, en in een' des te hagchelijker toestand, daar zij niet meer in één ligchaam bijeen stonden. De geheele slag moest op nieuw begonnen worden. Generaal wellesley ziet dezen bijna vertwijfelden keer van zaken, neemt zijn besluit, en valt met het 73ste Regiment | |
[pagina 346]
| |
en een bataljon Seepoys op de Maratten, die de stukken heroverd hebben, aan, en drijft hen eindelijk, na een' hagchelijken strijd, waarin hij zelf groot gevaar liep, en een paard onder 't lijf verloor, op de vlugt. Tevens valt Kolonel maxwell, aan het hoofd van het 19de Regiment Dragonders, op den vijand aan, en voltooit de zege ten koste van zijn eigen leven. De slagting was groot, maar de overwinning volkomen. Onmiddellijk na dit beslissend gevecht vervolgt Generaal wellesley met allen spoed het leger des Rajahs van Berar, bereikt het, na een' vermoeijenden togt van bijna eene maand, verslaat het in de velden van Agra, berent daarop de bijna onwinbare vesting Gawilghar, op den top van een' heuvel gelegen, opent de batterijen den 12 December, schiet bres op den 13, en neemt de plaats met storm op den 14. Zoo veel spoed en voordeel deed den Rajah van Berar den moed ontzinken. Hij deed aan Generaal wellesley voorslagen tot een vredesverdrag, zonder eenige kennisgeving aan zijn' Bondgenoot, den Nizam. De Britsche Veldheer, even vlug in onderhandeling als in het veld, sloot en teekende reeds op den 17 het Tractaat, dat op den 13 op het tapijt gebragt was. Nu oordeelde scindiah het voorzigtig, dezelfde partij te kiezen; op den 30 der zelfde maand teekende Generaal wellesley ook met dit Opperhoofd der Maratten eenen vrede, die den oorlog geheel deed eindigen. Deze schitterende diensten bleven niet onbeloond. De inwoners van Calcutta gaven hem een' degen, ter waarde van 1000 P. St. Beide Kamers van het Parlement betuigden hem dank, en de Koning verleende hem de Orde van het Bad. Id 1805 keerde hij met zijn' broeder naar Europa terug; werd tot Parlementslid gekozen, en nam een werkzaam aandeel aan het onderzoek der maatregelen wegens Indië. In 1807 benoemde de Hertog van richmond, Onderkoning van Ierland, hem tot zijnen eersten Secretaris; doch weldra werd hij uit het kabinet weder naar het veld geroepen. In dat zelfde jaar werd de togt op Koppenhagen ontworpen. Wij zullen thans niet onderzoeken, of deze onderneming al of niet staatkundig, als of niet regtvaardig was; wij bepalen ons alleen tot onzen Held. Sir arthur wellesley stond hier onder het bevel van Lord cathcart, wien het bewind der | |
[pagina 347]
| |
vlote was opgedragen. Op den 16 Augustus landde het leger bij een dorp, genaamd Wisbek, omtrent drie uren ten noorden van Koppenhagen, welke stad den volgenden dag ter zee en te land werd ingesloten. De vijand hield het met veel moed uit tot den 28, in vertrouwen op zijn leger. Deze hoop moest noodzakelijk te leur gesteld worden, en hiertoe werd Sir arthur gelast. - De vijand stond in eene sterke stelling ten noorden van het riviertje de Kioge, aldus naar een stadje van dien naam genoemd. Onze Held kwam met den Zweedschen Generaal linsingen overeen, dat deze den vloed hooger optrekken, en dus den vijand in de linker slank zou vallen, terwijl hij hem langs de zeekust van voren zou aantasten. Op den 29 trokken diensvolgens beide divisiën op, doch verloren onder weg alle gemeenschap met elkander, zoodat, toen wellesley in het gezigt des vijands kwam, hij raadzaam oordeelde, zonder naar linsingen te wachten, terstond aan te vallen; een besluit, hetwelk met het gelukkigste gevolg bekroond werd, en der bezetting van Koppenhagen alle hoop ontnam, zoodat zij, eenige dagen later, eene wapenschorsing van vieren-twintig uren vroeg. Dit werd afgeslagen, als strekkende tot onnoodig uitstel, en men maakte zich gereed om het beleg met alle mogelijke veerkracht te hervatten, ten zij de Deenen in de overgave der vloot bewilligden. Deze voorwaarde werd eindelijk aangenomen, en Sir arthur van Kioge ontboden, om de capitulatie te sluiten en te teekenen; 't welk hij met zijn' gewonen spoed deed, zoodat het verdrag van overgave nog dien eigen nacht geheel tot stand kwam. Na deze schitterende verrigtingen, keerde hij, met verdubbelden roem, naar het vaderland terug. Nu, echter, zou hij eerst de loopbaan intreden, die zijnen naam aan de laatste nakomelingschap moet overbrengen; eene loopbaan, die hij thans juist zoo glansrijk besloten heeft. Men behoeft niet te herinneren, dat wij van zijne veldtogten in Portugal en Spanje spreken willen. Op den 3 Augustus 1808 landde hij in de baai van Mondego, om de bedoelingen van het Britsche Ministerie, ter ondersteuning van de Portugesche natie tegen den geesel des menschdoms, ten uitvoer te brengen. Doch wij kunnen hier in geene bijzonderheden treden; dit zou boekdeelen vereischen, en wij mogen wel vertrouwen, dat alle onze Lezers zich de luisterrijke daden van Lord wel- | |
[pagina 348]
| |
lington op het Schiereiland genoegzaam voor den geest zullen brengen, om hier met de bloote opnoeming zijner voornaamste overwinningen te kunnen volstaan. Op den 21 Augustus 1808 werd in Portugal de slag bij Vimiera geleverd, waarop die noodlottige overeenkomst te Cintra volgde, welke dwaasselijk al het voordeel der zoo moeijelijk verworvene zege wegwierp. Doch Sir arthur wellesley had hieraan geen deel. Zij vloeide gedeeltelijk uit de weifelende staatkunde der Ministers voort, die achtervolgens verscheidene Opperhoofden naar het Schiereiland zonden, waarvan de laatste steeds het werk van zijn' voorganger te niet deed. Sir arthur werd teruggeroepen, om het Hof van Onderzoek bij te wonen, door Z.M. te Chelsea over deze onaangename zaak benoemd. In Mei 1809 trok hij weder in Portugal, aan het hoofd van een leger, na Sir john moore's ongelukkigen terugtogt op de Corunhas. Van dat oogenblik af was zijne loopbaan eene reeks van zegepralen. In Julij van dat jaar won hij den gedenkwaardigen slag bij Talavera, in Spanje, waarin de Franschen 10,000 man en 20 stukken geschut verloren, en waarvoor hij tot Viscount wellington van Talavera benoemd werd; hij won de vesting Almeida in Mei 1811, den slag bij Fuentes d'Onor in dat zelfde jaar, de steden Ciudad Rodrigo en Badajoz in Januarij en April 1812. Hierop volgde de roemrijke slag bij Salamanca, in Julij van dat jaar. Hij was op den terugtogt voor de overmagt van marmont; alle schikkingen van zijn' artillerie-trein en bagaadje waren tot dat einde gemaakt, en toch stonden die in zulk een naauw verband met de mogelijkheid of noodzakelijkheid eener voorwaartsche beweging, dat een misslag van marmont, dien de scherpe blik van wellington terstond bespenrde, hem onmiddellijk halte houden, omkeeren, en den slag aannemen deed. Volgens zijne boven geroemde bekwaamheid in het opsporen en gebruik maken van het juiste oogenblik, 't welk de fortuin hem aanbiedt, had hij zijne troepen zonder de minste verwarring in slagorde geschaard, toen de vijand hen nog op den aftogt waande. Eene heerlijke zegepraal was zijn loon. Niet minder menschlievend, dan dapper, betoonde zich Lord wellington een behouder, zelfs zijner vijanden. Toen de Portugezen, verbitterd door de tallooze en grnwelijke moorden en wreedheden der Franschen, het regt van wedervergelding op de gevangenen dier Natie oefenden, bood Lord welling- | |
[pagina 349]
| |
ton eene goede belooning voor elken Franschman, dien men aan de woede des volks kon onttrekken. In het jaar 1812 begon die gedenkwaardige Oorlog in het Noorden, welke met de volkomene slavernij van Europa moest eindigen, en die op deszelfs volledige bevrijding uitliep. Terwijl de Russen, bijgestaan door eene vreesselijke werking der Natuur, het groote Fransche leger vernietigden, en in het volgende jaar 1813, vereenigd met Pruissen en Oostenrijk, eene tweede heermagt des Onderdrukkers hetzelfde lot deden ondergaan, was Lord wellington niet minder werkzaam, om hem in het Zuiden de gevoeligste slagen toe te brengen, en met de Noordsche helden te wedijveren. De luisterrijke overwinning bij Vittoria, op den 21 Junij 1813, op jozef buonaparte en den Maarschalk jourdan behaald, ontnam den vijand 150 stukken geschut, 415 ammunitiewagens, alle zijne bagaadje, mondbehoeften, 9000 stuks vee, zijne geheele krijgskas, den Maarschalksstaf van Jourdan, verscheidene vaandels, en 10,000 krijgsgevangenen. Het waren de uitstekende manaeuvres van den Britschen Held, die, bij een naar evenredigheid gering verlies van onze zijde, deze roemrijke voordeelen verschaften; terwijl de vijand daardoor, van Frankrijk afgesneden, op Pampeluna geworpen, slechts één stuk geschut en éénen houwitser overhield. - Reeds was Madrid verlost; en de volgende overwinning, op den 26, 27 en 28 Julij, waarbij de Maarschalk soult geheelenal geslagen werd, voltooide de bevrijding van Spanje, tot aan de Noordwestelijke grenzen. Soult, namelijk, een der eerste Generaals van Europa, (volgens de eigene bekentenis van Lord wellington) was, na den gesloten wapenstilstand in Duitschland, naar Spanje gezonden, ten einde aldaar buonaparte's vervallene zaken te herstellen. Dan, ook hij was niet opgewassen tegen den overwinnaar bij Talavera en Vittoria, die nu, niet te vrede met Spanje verlost te hebben, in het najaar den togt over het Pyreneesche gebergte ondernam; eene onderneming, voor een leger met geschut, bagaadje en magazijnen, waarvan de moeijelijkheid slechts door krijgskundigen kan berekend worden. Echter wilde de omzigtige Veldheer, vóór dien overtogt, zijn' rug door de inneming van Pampeluna dekken, 't welk hem tot 31 October ophield. De veldslag van den 6 en 7 November, de eerste, die op het Fransche grondgebied geleverd werd, verschafte den overwin- | |
[pagina 350]
| |
naar 51 stukken geschut, 8 ammunitiewagens, 1400 gevangenen, en stelde hem in staat, zijne winterkwartieren in Frankrijk te betrekken, waar soult, niettegenstaande verscheidene kleine aanvallen, hem niet kon bestoken. Wellington, niet minder schrander, en gierig op het bloed der zijnen, dan dapper, verachtte de ijdele eer, om, in spijt der saizoenen, zijne behaalde voordeelen voort te zetten, en onderscheidde zich daardoor op de voordeeligste wijze van het Opperhoosd zijner vijanden, wien hardnekkige vermetelheid eindelijk in het ongeluk stortte. Doch toen nu de winter scheen te zullen wijken, en de stroomen binnen hunne oevers terug te keeren, deed Lord wellington aan de eene zijde zijn' linker vleugel (bij Bayonne) over den Adour zetten, (een' breeden bergstroom, wiens overtogt, vooral in het gezigt van den vijand, in dit jaargetijde zeer bezwaarlijk is) terwijl hij met zijn' regter vleugel (den 28 Februarij dezes jaars) bij Orthez den Maarschalk soult in persoon aantastte, op de vlugt dreef, en in verscheidene volgende gevechten door desertie zeer veel deed lijden. De voornaamste vrucht dier overwinning was de bevrijding van Bordeaux, de derde stad van Frankrijk, en die misschien het meest door de verderfelijke maatregelen van haren Overweldiger geleden heeft. De Maarschalk beresford, door den Britschen Veldheer derwaarts afgezonden, verscheen den 12 Maart voor hare poorten, die reeds open stonden, niet voor vijanden, maar voor verlossers en vrienden, in wier midden zich een spruit hunner aloude Koningen vertoonde, wien de zijnen, in billijk vertrouwen op wellingtons magtige bescherming, naar zijn hoofdkwartier gezonden hadden. Het is voornamelijk aan den afval dezer belangrijke stad, die het sein tot de herstelling der Bourbons gaf, dat men misschien de gewenschte maatregelen der Bondgenooten tot die herstelling, en althans zekerlijk voor een goed gedeelte het gereede besluit van Parijs en het overige Frankrijk tot deze voor Europa zoo gewigtige verandering moet toeschrijven; zoodat aan Lord wellington de eere toekomt, van de bevrijder te zijn, niet alleen van Portugal en Spanje, maar ook van Frankrijk zelve. Dan, eer hij ten volle de heerlijke vruchten zijner pogingen kon inoogsten, toefde hem nog een laatste, zware strijd. Reeds was, door de ontzetting en den afstand des Geweldenaars, de | |
[pagina 351]
| |
groote zaak beslist, en Franschen en Engelschen in vrienden herschapen, toen de Lord, op den 10 April, onder de muren van Toulouse, een' beslissenden slag aan het leger van soult leverde, welke hem niet slechts in het bezit dier belangrijke stad stelde, maar ook, wanneer hij zijne zegepraal ten koste der inwoners had willen vervolgen, de geheele vernieling des vijands, doch ook misschien van Toulouse, zou hebben ten gevolge gehad. Dit begeerde de menschlievende Held niet; hij offerde valschen krijgsroem aan de stem des harten op, gaf aan het Fransche leger tijd om af te trekken, en bewoog daardoor ook de inwoners der stad, om zich met geestdrift voor de goede zaak te verklaren. Het volk droeg zijnen redder, letterlijk, op de handen. Op een feestmaal, ter eere der verlossing van Toulouse ingesteld, en 't welk door de juist ingekomene berigten een feest der verlossing van Frankrijk werd, dronken de aanwezige Franschen, Portugezen en Spanjaarden, beurtelings, Lord wellington, als den bevrijder hunner Natie. Welk een Veldheer in oudere en latere tijden kan zich op zoo iets beroemen? Hier eindigt dus, in den schitterendsten glans, voor het tegenwoordige, de loopbaan van Lord wellington, die aan haren eindpaal met olijven zoo wel als met lauweren gekroond wordt. Van de verdere eerbewijzingen, aan dezen grooten man betoond, (elfmaal ontving hij de dankbetuigingen van het Parlement) zullen wij nog alleen aanstippen, dat hij na den slag van Salamanca, in 1812, tot Marquis verheven, en door de Spaansche Natie in 1813 tot Hertog van ciudad rodrigo benoemd werd. Zoo hij, gelijk zijn groote voorganger marlborough, een liefhebber van het geld geweest ware, zou hij zich nog veel meer hebben kunnen verrijken, dan thans het geval geweest is. Hij heeft verscheidene voordeelige aanbiedingen van de Spaansche en Portugesche Regeringen van de hand gewezen, onder andere de bezolding van Kapitein-Generaal in Spanje, welke ten minste 3000 P. St. 's jaars zou opbrengen. Hoewel hij deze belooning dubbel verdiend had, door aan Spanje deszelfs ouden wapenroem terug te geven, (ook de Portugezen had hij van eene geheel onkrijgshaftige Natie, die onder de militaire Volken van Europa niet geteld werd, tot dappere, ondergeschikte, ja mede tot de beste troepen van Europa verheven) hij wilde de uitgeputte middelen | |
[pagina 352]
| |
eener Natie, die voor de zaak van vrijheid, waarheid en regt, aan alle aderen bloedde, niet tot eigen voordeel afleiden. Doch van zijne eigene bloeijende en door hem verheerlijkte Landgenooten weigerde hij geene blijken van gepaste erkentenis. Toen hij, in 1809, Spanje binnentrok, was hij, met betrekking tot zijnen rang en bewezene diensten, geen rijk man; zijne geheele bezitting was 40,000 P. St.; bestaande uit 5000 P. St., hem door de O.I. Compagnie voor zijne diensten te Mysore gegeven; 5000 was het bedrag zijner prijsgelden te Seringapatnam, en 25,000 in den oorlog tegen de Maratten. Het overige kwam uit de renten dier sommen, daar de wettige interest, in Indië, 12 per cent is. Van deze 40,000 P. St. werden, bij zijn vertrek naar Spanje, 20,000 op zijne vrouw vastgezet. Hij kreeg vervolgens een Regiment, een jaargeld van 2000 P. St., toen hij Pair des Rijks werd, en in de zitting des Parlements van 1813 eene som van 100,000 P. St., ten einde een erfgoed voor hem aan te koopen. |
|