| |
De geldverloochening, of de schoonste vrouw van Berlijn.
(Vervolg en slot van bl. 198.)
In de tweede week van zijn verblijf te Berlijn had de jonge ahler alles, wat de erfenis betrof, afgedaan. Niemand, dien hij daaromtrent raadpleegde, had eenige bijzondere kennis aan de vier familiën, die bij de erfenis even veel belang hadden; doch uit de ingewonnene narigten was het hem duidelijk gebleken, dat zij allen zeer behoeftig, doch eerlijk en arbeidzaam waren, en dat de nalatenschap, onder hen verdeeld wordende, hen in onbekrompenheid zou doen leven en gelukkig maken. Twee dier bloedverwanten waren winkeliers in 't klein, die hunnen handel verder zouden kunnen uitbreiden. De derde was eene predikants weduwe, wier veelbelovende zoon een bekrompen bestaan had aan de Universiteit van het geven van lessen; van tijd tot tijd zond hem zijne moeder eene kleine ondersteuning, de vrucht van hare en van haar dochters nijverheid. De vierde was een schoolmeester op een dorp, met een inkomen van zes kroonen 's maands, en acht kinderen. Op de eerste aankondiging vervoegden zich de drie huisvaders en de weduwe bij den jongen ahler, met het verlangen en de bescheidene hope, om van hem eenigen geringen onderstand te zullen verwerven: sterk werd hij getroffen van de beschaafdheid en opregtheid, met welke zij hem hunnen toestand ontvouwden. Maar toen hij hun bekend maakte, dat zijn oogmerk was, de geheele nalatenschap huns bloedverwants aan hen af te staan, keken zij elkander aan met eene verbaasdheid, als of zij dachten hem kwalijk verstaan te hebben. Zelfs twijfelde een der kooplieden, of karel wel bij zijne zinnen was; de andere dacht, dat hij met hen en hunne nuttelooze eischen den spot wilde drijven: zoo zeldzaam zijn dusdanige erfgenamen! Maar toen yarel, met waardigheid en minzaamheid, hun zijne beweeg- | |
| |
redenen ontvouwd en hunne twijfelingen had verdreven, opende zich een tooneel van gevoel en dankbaarheid, hetwelk hem de tranen uit de oogen perste;
thans schaamde hij zich bijkans, niets anders gedaan te hebben, dan de wetten der regtvaardigheid en van zijn geweten te volgen, en daarvan zoo geringe verdienste te hebben. Diepe zuchten, bevende lippen, gevouwene handen, hemelwaarts geslagene oogen, afgebrokene, kwalijk zamenhangende woorden, vreugdetranen, duizend en duizendwerf herhaalde zegeningen, waren voor den gevoeligen jongeling het treffendste schouwspel. De weduwe viel op de kniën, - niet voor ahler; zij vergat alles, wat haar omringde, en, met gevouwene, omhoog gehevene handen, zond zij hare dankzeggingen op tot Hem, die voor weduwen en weezen zorgt. De schoolmeester, in tranen zwemmende, zeide eenige psalmen en schriftuurteksten op.
Reeds den volgenden dag bevestigde de jonge en edelmoedige erfgenaam zijne erfverlating voor het geregt; hij hield voor zich slechts eenige boeken uit de bibliotheek des overledenen, en liet de gelukkige bloedverwanten de geheele erfenis onderling verdeelen.
De zielsgesteldheid, in welke karel zich bevond, nadat hij deze zaak haar volle beslag had doen bekomen, strookte volkomen met de gedachte, welke hem gestadig bezig hield, - de onbekende van de Wilhelmsplaats; dezelve volgde hem in de luisterrijkste gezelschappen, en wanneer zijne vrienden met hem schertsten over de schoonste vrouw van Berlijn, verzekerde hij hun in grooten ernst, dat hij er nog eveneens over dacht; en, in spijt der galanterie, verklaarde hij hetzelfde bij hunne vrouwen, die op dezen titel eenige aanspraak zouden hebben kunnen maken. Het spreekt van zelf, dat ahler's naam in zegeninge was bij de gelukkige erfgenamen; hij was hun een beschermëngel. Een der winkeliers verzocht hem, bij alle zijne goedheid nog deze te willen voegen, dat hij zijne noodiging op een collation wel wilde aannemen. De Heer ahler, die voor deze goede luiden eene opregte genegenheid had opgevat, aanvaardde gulhartig deze noodiging. Hij vond de geheele familie te zamen. Niets werd er gespaard, om hem hunne dankbaarheid te bewijzen; even dankbaar schenen zij te zijn voor de gunst, welke hij hun met zijne tegenwoordigheid bewees, als voor zijne weldaden; zij werden er door gevleid en vereerd; eerbied was
| |
| |
het eerste gevoel, welk hem betoond werd. Hoedanig ook het gevoel zij, welk men omtrent eenen weldoener ondervindt, zelfs wanneer de harten hem volkomen zijn toegedaan, heeft er, echter, altijd eene soort van bedwang en vreeze plaats, dat een man, zoo onverschillig omtrent dingen, welke men waardeert, insgelijks onverschillig zijn zal omtrent de gevoelens, welke hij inboezemt, en omtrent alle voorwerpen, welke ons onledig houden, en in welke wij belang stellen. De edelste zielen laten zich niet altijd gemakkelijkst doorgronden, en de gewone mensch kan zich ligt bedriegen omtrent de beweegredenen, die dezelve doen werken.
Niet lang leed het, of de onthalers van den Heere karel ahler zagen, dat hun weldoener ook hun vriend was; zijne eenvoudigheid en ongemaaktheid, de deelneming, de warmte, met welke hij zich met al wat hun aanging bezig hield, verbanden welhaast het bedwang en de pligtpleging; niets verloor hij van hunnen eerbied, maar een zoeter gevoel paarde zich daarnevens; men gaf acht op zijne oogen; men lette op alle zijne woorden; men trachtte zijne begeerten te voorkomen, zelfs die te raden. Hij verzocht het oudste der kinderen zijns gastheers om een glas water; het kind was verrukt van vreugde, hem dezen kleinen dienst te kunnen doen, en was er trotsch op bij zijne broeders. Vriendschappelijk onderhield ahler alle de leden van het gezelschap over hunne aangelegenheden; aandachtig luisterde hij naar hen, vroeg ophelderingen, hoe na zij elkander bestonden, en scheen met blijdschap te vernemen, dat zij elkander nader bestonden dan hij gedacht had. Hij onderhield hen desgelijks omtrent hunne ontwerpen, gaf hun goeden raad, en betuigde hun zijn verlangen, dat zij voortaan elkander niet meer vreemd zijn zouden. Het speet hun, dat zij alle hunne kinderen, zelfs de jongsten, niet hadden durven medebrengen, om ze hem aan te bieden. De schoolmeester zeide, dat, indien hij had kunnen denken, dat hij zoo veel van kinderen hield, als hij nu zag, hij hem drie kleine jongens zou vertoond hebben, die het deklineeren op hun duim hadden, en drie meisjes, die een aantal fabels van buiten kenden. - Dat laat zich herstellen, zeide de broeder des onthalers; en indien Mijnheer ahler ons de eer en het vermaak wil doen om morgen middag te mijnent te eten, zal hij alle de leden, groot en klein, eener familie leeren kennen, die voor altoos aan hem verpligt is. - Terwijl
| |
| |
karel deze noodiging aannam, ging de deur der kamer open; ijlings trad een jong meisje binnen; ter halverwege was haar gelaat met een' grooten stroohoed bedekt; zij groette het geheele gezelschap, en naderde vervolgens ahler met eene levendige en tevens zedige houding. - Dat is mijne dochter, mijne sophia, zeide de weduwe; het is mijne nicht, zeide de gastheer. Karel hoorde niets; hij was in den hemel: het was - de schoonste vrouw van Berlijn, zijne onbekende van de Wilhelmsplaats! Zij had des jongelings hand gevat, en drukte dezelve zachtjes in de hare. ô! Mijnheer, sprak zij op den aandoeniijksten toon, gij hebt vele tranen doen opdroogen, gij hebt velen gelukkig gemaakt; de Hemel zal u zegenen! En ik... Mijn leven lang... Mijn broeder, mijn goede frederik... Dank zij u, hij zal altijd nabij ons wonen... Wat ben ik u al niet schuldig!... Thans begonnen hare tranen rijkelijk te vloeijen, en smoorden hare stem. Zij droogde hare oogen af, die zich op ahler vestigden; thans scheen zij zich iets in het geheugen te herroepen, en zich wezenstrekken te herinneren, die haar niet onbekend waren. Maar wie kan de verrukkingen des jongelings schilderen? In de overmaat zijner verbaasdheid en gemoedsbeweging, kon hij geen woord uitbrengen; zij was het, hierin kon hij zich niet vergissen, en van oogenblik tot oogenblik nam zijne ontroering toe. Eindelijk kon hij wederom spreken, en haar zeggen, hoe gelukkig hij zich rekende, eenigen dienst te hebben kunnen doen aan iemand, die een onuitwischbaren indruk op hem gemaakt had; herinnerende haar tevens hunne ontmoeting op de Wilhelmsplaats. ô Ja! zeide zij blozende, daar was het; ik wist wel, dat ik u ergens gezien had, en ik had, geloof ik, een voorgevoel van al het geluk, welk gij over ons hebt uitgestort. 's Anderendaags
vertrok ik, om eenigen tijd te vertoeven bij eene vriendin, die mij zeer dierbaar is, en welke gij insgelijks gelukkig hebt gemaakt. Mijne moeder berigtte ons haar geluk, en dat haar frederik bij haar zou blijven; hij zou den post van onderwijzer gaan bekleeden, die hem verscheidene jaren van ons zou verwijderen; nu zal hij ons niet verlaten, en mijne vriendin zal mijne zuster worden; bedenk eens, Mijnheer, mijne blijdschap! Ik wilde terstond naar huis keeren, om ook in moeders blijdschap te deelen; op dit oogenblik ben ik terug gekomen, en, verstaan hebbende dat zij hier was met onzen weldoe- | |
| |
ner, heb ik mij herwaarts gespoed, en... ik heb u straks herkend voor dengenen, dien ik ontmoet had, en die er zoo goed, zoo gevoelig uitzag, en mijn geluk is er door verhoogd.
Karel's geluk was ten top gerezen; die beminnelijke openhartigheid, die naïviteit deed de schoonste vrouw van Berlijn duizend bevalligheden bekomen. De uitwerking, welke zij op hem wrocht, bleef voor niemand der aanschouweren bedekt; nooit had de goede jongeling kunnen verbergen hetgene er in zijn hart omging, en thans zelfs niet voor haar, die er het meeste belang bij had, en die aan hare zijde hetzelfde ondervond. De tijd verliep, zonder dat iemand het merkte; het was middernacht, eer men scheidde, met belofte van 's an deren daags wederom te zullen bijeenkomen. Weinig sliep sophia dien nacht; eene zoete ongerustheid verdreef den slaap van hare oogleden. In zulk een licht had zij zich den uitmuntenden bloedverwant niet voorgesteld, welke hun zulk een offer bragt. Vernomen hebbende, dat zij niet langer arm was, had zij zich niet kunnen wederhouden van te denken aan den bevalligen vreemdeling, dien zij ontmoet had, en tot zichzelve te zeggen, dat, indien zij te eenigen dage in het huwelijk ging treden, zij wel wenschte dat haar echtgenoot zulk eene houding had en er zoo uitzag; dit dacht zij nog, maar voegde er nu bij, dat hij ook het hart en het verstand van mijnen neef had!
Naauwelijks was de volgende dag aangebroken, of ahler ijlde naar zijne twee vrienden, om hun zijne ontdekking mede te deelen; en het was geen middag, of hij vloog naar den winkelier, die hem genoodigd had; hij vond aldaar zijne overige bloedverwanten met alle hunne kinderen; den schoolmeester, die er trotsch op was, dat hij er hem acht kon vertoonen; en de weduwe met hare schoone sophia, nog schooner geworden door het gevoel, welk haar bezielde. - Even snel verliepen nu de uren als 's daags te voren. Met de liefde is het eveneens als met eene schoone lente gelegen: even als van eene schoone lente, valt het bezwaarlijk, het begin der liefde naauwkeurig te bepalen, en haar in baren voortgang als 't ware op den voet te volgen. Elke lente heeft haar bijzonder karakter en nuances; derzelver ontwikkeling laat zich, gedurende hare werking, niet gevoelen; maar wanneer zij geëindigd is, ziet men den knop, die in den ochtend nog gesloten was, 's middags open; en evenwel bemerkt het oog nimmer het oogen- | |
| |
blik, waarin de knop open ging. De bewondering, de vriendschap en de belangstelling veranderen in liefde, zonder dat men het oogenblik kan aanwijzen, wanneer deze verandering is voorgevallen. Karel's liefde nam toe en groeide, zonder dat hij wist hoe. Het zelfde ging er om in sophia's hart; beiden wisten, dat zij elkander vurig beminden, zonder het oogenblik te weten, waarin zij dit eerst gevoeld hadden.
Ahler's vrienden wettigden zijne keuze, zoodra zij het beminnelijk meisje kenden, dat daarvan het voorwerp was; en geene maand was er verloopen, sinds zijn vertrek uit zijns vaders huis, toen hij deszelfs toestemming verzocht tot de zoetste vereeniging. De lente en de liefde gaan zelden zonder storm voorbij. De oude ahler verlangde zeer, dat zijn zoon in den echt trad; en evenwel had hij veel in te brengen tegen de middelen en den rang... De getuigenis van ahler's vrienden was er noodig; een van hen was een neef van den eersten staatsdienaar, en had diensvolgens veel invloeds op den ouden man, wiens zwak hoogmoed was. Eindelijk gaf hij zijne toestemming, omdat hem verzekerd werd, dat het hem grootelijks zou vereeren, de schoonvader te zijn van de schoonste vrouw van Berlijn.
De twee maanden, tot karel's verblijf in die stad bestemd, waren nog niet verloopen, toen hij in het vaderlijke huis zijne jonge en schoone echtgenoote en hare goede moeder bragt. De oude ahler kwam hun eenige mijlen te gemoet; het gezigt van sophia verdreef, op het eerste oogenblik, de bedenkingen, welke hij nog mogt hebben, en weinige dagen daarna zeide hij tot zijnen zoon, hem de hand drukkende: De erfenis, van welke wij afstand gedaan hebben, heeft ons een' schat aangebragt!
Het was in waarheid een schat. Indien de tijd denzelven zijnen glans heeft doen verliezen, heeft hij, echter, steeds zijne waarde behouden. De vader, getuige van het geluk zijner kinderen, werd van dag tot dag jonger; met fierheid zag hij rondom zich henen, wanneer hij met zijne schoondochter geärmd wandelde, en scheen allen, welke hij ontmoette, toe te roepen: Zie daar de schoonste vrouw van Berlijn, en - zij is mijne dochter!
Sophia's broeder huwde hare vriendin, en zette zich in dezelfde stad met ahler neder, om van zijne moeder en zuster niet meer te scheiden. Twee gelukkiger paren en twee gelukkiger grootvaders en grootmoeders zijn er niet; en aan karel ahler's onbaatzuchtige deugden zijn zij hun geluk verschuldigd. |
|