Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
thesen, op hypothesen gestapeld; een achterdeurtje voor den kunstenaar, telkens wanneer hem eene proefneming mislukt. De mystieke aanhangers van het voorgewende stelsel van een' Marquis de st. martin, van rosenkreutzer, pinetti de merci, schwedenborg, en meer andere van die pseudo-profeten, zochten, ter bemanteling hunner alchemische en algebraïsche goochelarijen, geheimzinnige woorden, duistere hieroglyphen en eene onverstaanbare taal. Mesmer, zijn stelsel met een' pythagorischen mantel omkleedende, is de paracelsus van gassner, cagliostro, st. germain en anderen geweest. Het is uit den smaak, mijn Vriend! het vindt geen' toegang meer tot het geloof, om zich van ouderwetsch-mystieke beeldspraak te bedienen; de hoogere Natuur-wijsbegeerte van schelling, troxler, marcus enz. gaf aan het geheimzinnig kleed hunner zinnelooze sophisterijen eene andere plooi, en de apostels van 't Magnetismus rigtten op dien droog-zandigen grond, uit de hier en daar verspreide overblijfselen van in duigen gestorte wonderbaarlijke stellingen en stelsels van vroegere en latere tijden, een in alle deelen vermolmd en onbestaanbaar gebouw op. Het vermoeden omtrent den Steen der Wijzen is alzoo in de theorie der magnetische desorganisatie; de kunst der Alchemie in de ontdekking van dat arcanum tegen de meest zamengestelde zenuw- en andere kwalen, en de zinbedriegende vertooningen van vroegere en latere goochelaars zijn in de daarstelling eener hoogere Psyche als overgesmolten en veranderd. Het is mesmer, mijn Vriend! en niet thales, wien Apollo's gulden drievoet moest worden toegekend; of meent gij niet, dat het goud in staat ware menig' Magnetiseur van die koortsachtige razernij te genezen? - In geval dan niet het temperament van den gemagnetiseerden tot het baeotische behoort, zal het uitwerksel van 't Magnetismus op hetzelve kenbaar worden in zoo vele toevallen en verschijnsels als ik in mijne vorigen alreeds heb opgegeven; onder die voorwaarde echter, dat de Magneti- | |
[pagina 226]
| |
seur overmaat hebbe van energie en levenskracht, met betrekking tot het voorwerp, dat hij behandelt. Eene overstrooming van de eigenlijk magnetische vloeistof, uitgaande van den Magnetiseur, als het werkzame, in den gemagnetiseerden, als het lijdende deel, zou hierdoor worden te weeg gebragt. Het ware ongelukkig, mijn Vriend! wanneer het ligchaam de levensvloeistof, die het bezielt, even gemakkelijk konde verliezen, als eene Leidsche flesch zich door den ontlaadpasser van hare electricke materie ontdoet! - doch ik vergeet, dat zulks ook niet anders dan door kracht en inspanning van den wil kan geschieden. Wie dan levenskracht over- of te veel, een goed geloof en een' vasten wil hebbe, die ga zijn' gang en - magnetisere! De psychische eigenschappen of vereischten van den levenden geleider der magnetische vloeistof zijn waarlijk aesthetisch schoon! Wanneer zuiverheid van hart, reinheid van ziel en vrede des gemoeds; wanneer gezondheid van ligchaam en geest, verbonden met een' zuiveren en waren ijver voor het goede, de magisch-psychische vereischten van het magnetiseren zijn; met welk eene eerbiedige verrukking moeten wij dan niet den man beschouwen, die zelfvertrouwen genoeg heeft om als Magnetiseur op te treden! - Door ptolemaeus zaligheidsleer aangevuurd en op hoogeren wellust verhit, gaven zich velen aan den zelfmoord over; zóó, evenwel, mogt een ieder zich wel op het magnetiseren toeleggen, er op belust zijnde, namelijk, om een Heilige te worden. ‘Opinionum commenta delet dies,’ zegt cicero, en de uitkomst heeft de waarheid van dat gezegde bevestigd. Waan niet, euleptos! dat het Dierlijk Magnetismus daarop eene uitzondering kunne maken. Het is (wanneer ik eens zachtmoedig zal oordeelen) zucht tot nieuwigheden en tot al, wat geheimzinnig is, dat welligt, gedurende nog eenigen tijd, het menschelijk verstand zal benevelen; de nieuwigheid, hoezeer ook opgewarmd, wordt den mensch eindelijk tot eene walg, en den zin- en zielbedwelmenden roes zullen de meesten weldra hebben uitgeslapen! | |
[pagina 227]
| |
De resultaten, welke ik, uit al hetgeen door mij te dezen opzigte verhandeld is, zou moeten afleiden, kunnen niet anders, dan de ongunstigste zijde vertoonen. ‘Het is eene inbreuk, (zeide ik hier boven) die men waagt op de wetten van levenskracht en denkvermogen!’ en inbreuken op den zamenhang der dingen en de wijze orde der schepping kunnen zelfs niet in het plan eener hoogere Voorzienigheid begrepen zijn. Het is de mensch, die zich vermeet den kring van 't menschelijk vermogen te buiten te gaan, en, met gigantische kracht den Hemel willende bestormen, in zijne eigene nietigheid terugzinkt. Wanneer men onder andere in klüge leest, hoe stuiptrekkingen soms en krampachtige toevallen, verlammingen en sprakeloosheid, krankzinnigheid zelfs en de dood de gevolgen en uitwerksels dier behandeling zijn, en - o lepidum caput! - soortgelijke en meer andere schrikbarende toevallen (het laatstgenoemde evenwel uitgezonderd!) als heilzame uitwerkselen, als gunstige voorboden eener op handen zijnde genezing, ziet aangekondigd; wie deinst dan niet met afschrik en medelijden van die mensch-onteerende tafereelen terug, waar een dwaas en belagchelijk stelsel, ten koste van verstand, leven of gezondheid, op 's menschen ligtgeloovigheid, op dweeperij en op belang zich vestigt? Het is inderdaad te bejammeren, dat lijders in den vollen zin van 't woord, lijders, wier verbeeldingskracht door eene slepende zenuwziekte lijdelijk verhoogd, wier ziel met alreeds verkeerde of hypochondrieke denkbeelden vervuld is; het is droevig, dat zij, wier werktuigelijk maaksel tot eene hoogere rigting, maar ook daardoor tot eene meer gevaarlijke wijziging der gevoeligheid geneigd is; dat zelfs vrouwen, als zoo vele middelen worden gemisbruikt tot bereiking van een, zoo al niet verwerpelijk, altoos echter onberaden doel. Zij zelven toch, wier natuurlijk zacht en edel gevoel ons zoo menig genot bereidt, worden doorgaans het eerst en gemakkelijkst de beklagenswaardige slagtoffers eener, in allen deele, voor de menschelijke zamenleving allerschadelijkste kunstbewerking. | |
[pagina 228]
| |
Hoe het ook met sommige proefnemingen, zoo hier als elders in ons land, moge gelegen zijn, met blijdschap zal ik het luchtkasteel zien in duigen storten, waar de buitensporige fantasie van zoo menig een, anders achtingwaardig, man nog haar verblijf in vestigt. Ik besluit met de woorden van denzelfden grooten schiller, wiens taal vol kracht en wijsheid, uit haar verband gerukt en kwalijk te pas gebragt, in het werk van den meergemelden klüge zoo dikwerf is gemisbruikt: ‘Gefahrlich ist's den Leu zu weeken,
Verderblich ist des Tigers Zahn,
Jedoch der schrecklichste der Schrecken
Das ist der Mensch in seinem Wahn!’
En nu, mijn Vriend! reikt u met broederlijke warmte de hand
philalethes. |
|