Aardige gezegden van den Engelschen schouwspeler Foote.
Bij den dood van eenen zijner vrienden, zeide men hem, dat de Artsen vóór de begrafenis deszelfs hoofd wilden onderzoeken. Zijne gewone luim werd wakker, en hij riep: ‘Wat drommel willen ze daar dan zoeken? Ik heb hem vijf-en-twintig jaar gekend, en er nooit iets kunnen vinden.’
Als foote een been moest afgezet worden, riep hij, eenige oogenblikken na het begin der operatie, van ongeduld uit: ‘Is het been nog niet af?’ De operateur, een knorrig man, gaf ten antwoord, dat men zich niet te overijlen had. ‘Nu,’ zeide foote half in onmagt, ‘word niet boos, Heer Dokter! het is de eerste keer, dat mij een been afgezet wordt; als het eens weer gebeuren mogt, zal ik mij wel beter houden.’
Naderhand logeerde foote, om kerstijd, op het landgoed eens Graven, waar hem het vuur, bij de gestrenge koude, niet voldeed. Den derden dag maakte hij zich reisvaardig; de gastheer verzocht hem, nog wat te blijven; doch hij antwoordde: ‘Neen, neen! bleef ik langer, zoo zou ik welhaast op mijne beenen niet meer kunnen staan.’ - ‘Ei!’ zeide de ander, ‘wij drinken immers zoo sterk niet.’ - ‘Neen, dat niet,’ zeide foote; ‘maar er is te weinig hout in huis; ik vrees, de bediende mogt een volgenden morgen mijn regter been nemen, om de kamer warm te maken.’
Eenmaal ging hij des avonds zeer laat door eene straat, en zag een' man naast zich nedervallen, die uit een venster der tweede verdieping geworpen werd. Gelukkigerwijze viel hij op een' mesthoop, en bezeerde zich niet. Foote rigtte hem menschlievend op, en herkende in hem eenen bekende, dien hij dikwijls zijne hartstogtelijke geneigdheid tot het spel had pogen tegen te praten. ‘Welkom, vriend!’ zeide foote; ‘maar vanwaar zoo haastig?’ - ‘Een ongelukkige twist bij het spel’ ... begon de ander. - ‘Derhalve weer bij het spel?’ viel foote hem in de rede: ‘heb ik u niet altijd geraden’ - naar het venster opziende - ‘niet zoo hoog te spelen?’