| |
Merkwaardige bijzonderheden wegens Groenland.
Een der noordelijkste en minst bekende landen is Groenland. In de tiende eeuw door Noorweegsche zeelieden ontdekt, werd het vervolgens vergeten; eerst in latere tijden nam er Denemarken bezit van. Weinige reizigers bezoeken dit afgelegen gewest, het verblijf van vorst en nevel,
| |
| |
en, gedurende een groot gedeelte van het jaar, omringd van drijvende ijsvelden, welke den toegang tot hetzelve zeer bezwaarlijk maken. Latere narigten zijn er niet van te bekomen, dan door de handelaars en de zendelingen, die, de eersten om eenige onwisse voordeelen te behalen, de anderen om eenen weldadigen Godsdienst voort te planten, zich aan de gevaren eener onstuimige zee en aan de snerpende werking van het barste klimaat wagen. Langs dezen weg is het Deensche Gouvernement een naauwkeurig en gebijzonderd berigt magtig geworden, behelzende den tegenwoordigen staat van Groenland, waaruit wij de merkwaardigste bijzonderheden, op hoog gezag wereldkundig gemaakt, zullen overnemen, betreffende het aardrijkskundige, de natuurlijke verschijnsels, de voortbrengsels, de nijverheid, en de bevolking.
Groenland, aan Amerika grenzende, in zoo verre het heden bekend is, ligt tusschen negen-en-vijftig en een-en-tachtig graden noorder breedte. Volgens de Scandinavische kronijken, landden de Noorwegers, welke dit land ontdekten, in deszelfs oostelijke gedeelte. Volgens die zelfde kronijken, zagen de Noorwegers een land, hetwelk het bevalligste gelaat vertoonde, met planten en boomen bedekt, en hetwelk, naar zijne helder-groene kleur, Groenland werd genoemd. Meer dan eens heeft men getracht dat gelukkig land weder te vinden, doch telkens vruchteloos. In de plaats van boomen en planten, heeft men, langs de gansche oostkust, niets anders gevonden dan opeengestapelde ijsschotsen, welke het geheele jaar stand houden, en de onversaagdste zeelieden afschrikken. In het westelijke gedeelte, ongetwijfeld, landden de Noorwegers, ontdekten zij sporen van plantgewassen, en leiden zij eenige volkplantingen aan. In het westen worden ook de vastigheden gevonden, sedert het begin der vorige eeuwe voor de walvischvangst aangelegd, en tot het drijven van eenigen ruilhandel met de inboorlingen.
Tegenwoordig telt men er veertien zulke vastigheden; de zuidelijkste, Julianehab genoemd, ligt op een-en-zestig
| |
| |
graden; de noordelijkste, Upernavik geheeten, grenst, met hare onderhoorigheden, aan den tachtigsten graad. Men brengt uit Groenland naar Denemarken walvischtraan, gezouten en gedroogden visch, pelterijen en dons. Deze voorwerpen van uitvoer bedragen jaarlijks tusschen de driehonderd-vijftig en viermaal-honderdduizend guldens. De artikelen, welke er ingevoerd worden, bestaan in meel, hout, wolle, stoffen, tabak, brandewijn en specerijen; zij worden tusschen de volkplanters en de inboorlingen verdeeld, en bedragen jaarlijks ongeveer honderd-en-vijftig duizend guldens.
Te Julianehab gaat het meeste om, en kunnen de volkplanters van noodwendigheden best voorzien worden. Zij houden koeijen en schapen, en kweeken eenige peulvruchten. De berkenboomen, welke in de naburige landen groeijen, verschaffen hun, gedeeltelijk, het noodige hout. Het blijkt, dat in den oord, in welken deze volkplanting ligt, de Noorwegers, voormaals, vastigheden bezaten. Men heeft er puinen van huizen en kerken gevonden, door eenige Deensche Schrijvers beschreven. Maar hoedanig is het lot der Noorwegers geweest? Door welk toeval is deze proeve van beschaving te niet gegaan? Het was te Rome, het middelpunt van zoo vele aloude berigten, dat men sporen eener omwentelinge, onder de Noordpool voorgevallen, ontdekt heeft. In eenen brief van Paus nicolaas den V aan de Bisschoppen van IJsland, en waarvan een afschrift nog voorhanden is, wordt vermeld, dat, omstreeks den jare 1418, Groenland door eene vijandelijke vloot werd aangevallen; dat de huizen en de kerken geplonderd of verbrand werden, en dat alle de inwoners in de handen der vijanden vielen, die hen als krijgsgevangenen wegvoerden. Sommigen hebben gegist, dat deze vloot uit het land der Esquimaux was gekomen; waarschijnlijker, echter, is het, dat deze vloot uitgerust werd in het noordelijke gedeelte van Schotland, welks bewoners, in de vierde en vijfde eeuw, verscheidene togten van dezen aard ondernamen. Omtrent dien zelfden tijd werd Noorwegen, het moederland der Groenlandsche volkplantingen, geteis- | |
| |
terd door pest, oorlog en hongersnood, en kon zich met Groenland niet bemoeijen. Het land, aan zijn ellendig lot overgelaten, bleef geruimen tijd zonder gemeenschap met Europa.
Tot heden toe heeft geen geöefend natuurkundige Groenland doorkruist, met oogmerk om deszelfs voortbrengsels te onderzoeken. Met dit alles, sinds Denemarken in betrekking heeft gestaan met dit gewest, zijn er, door koopvaardijschepen, vele voortbrengsels uit de drie rijken, belangrijk voor de natuurlijke historie, aangebragt. Doch dezelve, in deze en gene bijzondere kabinetten verspreid, zijn geene gezamenlijke voorwerpen der beschouwing van geleerden geworden, bekwaam om er over te kunnen oordeelen. Dit heeft de bewindhebbers van koophandel doen besluiten tot het oprigten van een Groenlandsch Museum, waarin alle de merkwaardigheden, uit Groenland aangebragt, zullen verzameld worden.
Dat land bevat zeer hooge bergen, wier zijden en toppen voor altijd met sneeuw en ijs bedekt zijn. De berg, in de nabuurschap der volkplantinge Gothob gelegen, is in zee zigtbaar op den afstand van ongeveer veertig mijlen. Onder andere minerale zelfstandigheden, bevatten deze bergen asbest en een anderen zachten en gekleurden steen, welken de Groenlanders tot keukengereedschap en vaatwerk fatsoeneren. Eene der rotsen heeft tamelijk rijken koper-erts geleverd; doch regelmatige aders heeft men, tot nog toe, niet kunnen ontdekken. Het eiland Disco, in de baai van den zelfden naam, bevat eene steenkool-mijn, welke de naburige vastigheden, sedert eenigen tijd, met groot nut, ten haren voordeele doen dienen. Onder de regering van christiaan den IV verbeeldden zich eenige, meer hebzuchtige dan kundige, ontwerpmakers, zand te hebben gevonden, hetwelk goud bevatte. Zij bragten twee aanzienlijke ladingen te Koppenhagen, en spraken met geestdrift van hunne ontdekking. Maar hun zand, op de proef der kunstbewerkinge gesteld zijnde, bleek, niets anders dan gemeen zand te zijn. Een zeer merkwaardig verschijnsel
| |
| |
zijn drie warme bronnen, wier water des zomers en des winters kookt; zij liggen op het eiland Omartok, op zestig graden.
Hoe weinig verscheidenheids en rijkdoms de Groenlandsche Flora oplevere, verdient zij, echter, opmerking. Haar beschouwende, kan men zich overtuigen, dat de Natuur nooit iets te vergeefs voortbrengt, en dat zij met de zwakste hulpmiddelen de kiemen der vruchtbaarheid verspreidt. Ter zijde van de sneeuw plukt de Groenlander beziën, welke, op zijne moeijelijke togten, zijnen dorst lesschen; op een dorren grond vindt hij planten, heilzaam voor de gezondheid, onder andere de Cochlearia (lepelblad) en de Angelica. Het mos is het meest algemeene voortbrengsel; drieëntwintig soorten heeft men er reeds van gevonden, sommige tot verfstoffe geschikt, eenige zeer heilzaam in sommige ziekten, andere, eindelijk, die tot spijze kunnen dienen. Tegenwoordig houdt men zich in Denemarken onledig, om de zoodanige in den koophandel in omloop te brengen, welke kleurdeelen bevatten, en in de fabrijken met voordeel kunnen gebruikt worden. Misschien zal het der nijverheid gelukken, nieuwen luister te geven aan de tooifels der weelde en aan den opschik der schoone sekse, door middel eener plant, die langs de akelige rotsen van een poolgewest kruipt!
Onder de Groenlandsche dieren verdient vooral opmerking de witte beer, van wege zijne grootte, zijn lang en overvloedig haar, en zijne vraatzucht. Hij zwerft langs den oever, gretig azende op zeekalveren en visschen. Zijn verschijnen verspreidt den schrik, en het valt niet gemakkelijk, hem te dooden of te vangen. Meer landwaarts ontmoeten de Groenlanders, op hunne togten, wilde rendieren, hazen en vossen, op welke zij eene voordeelige jagt maken. Jagt maken zij wijders op wilde vogelen, vooral dezulken, die zich aan den zeekant onthouden; met veel behendigheids weten zij de eendennesten weg te nemen, om uit dezelve de kostbare vederen te verzamelen, bij den naam van noordsch dons bekend. Tot dezen tak van nijverheid
| |
| |
bezitten zij een uitsluitend regt, bij eene vergunning des Konings van Denemarken. De walvischvangst brengt hun somtijds aanmerkelijke voordeelen aan; zij houden zich daarmede onledig in gemeenschap met de Denen, naardien zij zelven alle de noodige werktuigen niet bezitten. Wanneer zij hun aandeel in de vangst in hunne eigene huishoudingen niet kunnen verbruiken, verkoopen zij het voor Europische waren. Minder werks maken zij van de vischvangst, niettegenstaande dezelve hun overvloed van levensonderhoud konde verschaffen; vruchteloos waren, tot heden toe, de pogingen, om hun het gewigt daarvan te doen begrijpen.
De palmboom, die de kokosnoot draagt, is de rijkdom van den Indiaan; het rendier, tam gemaakt zijnde, is toereikende voor alle de behoeften des Laplanders; de Groenlander vindt in het zeekalf eenen schat, die hem gewoonlijk elk ander hulpmiddel kan doen ontberen; hij doodt dit dier met pijlen, vangt het in netten aan den oever, of harpoeneert het in zee. Deze laatste handelwijze, hoe moeijelijk en gevaarlijk ook, is de meest gebruikelijke, en de Groenlanders oefenen er zich in van kindsbeen af. Het vleesch van het zeekalf dient hun tot spijze; zijn vet geeft hun olie ter verlichting; zijne huid verschaft hun kleederen, en overtreksels voor hunne tenten. De beelden, onder welke zij zich het geluk eens toekomenden bestaans voorstellen, zijn, meestal, ontleend van de zeekalveren-jagt, en van de voordeelen, welke hun deze dieren aanbrengen.
Van geschiktheid tot handwerken zijn de inboorlingen van Groenland niet ontbloot; met veel overlegs maken zij hunne schuitjes, gelijk ook de riemen en harpoenen. In de volkplanting Gothob hebben zij eene soort van werkplaats, waarin zij, van den zachten steen hunner bergen, lampen, kook- en andere ketels maken. Elders ontmoet men timmerlieden, kuipers en smeden. Even vernuftig als sterk en moedig zijn de vrouwen. Op de zeetogten zitten zij dikmaals aan het roer of aan den riem. Op de landreizen verzamelen zij het voortbrengsel van de jagt; en men ontmoet
| |
| |
er, welke zeer groote rendieren, door hare mannen gedood, op de schouders dragen. In het huisselijke leven houden zij zich inzonderheid met naaijen bezig, en maken, van het vel van wilde dieren, kleederen, voorschooten en tabakzakjes. Deze stukken, altijd zeer zorgvuldig bewerkt, dragen getuigenis van haar geduld en bekwaamheid. Tot het naaijen gebruiken zij eene soort van garen, van de pezen van zeedieren gemaakt.
Van wege de levenswijze der Groenlanders valt het bezwaarlijk, de hoegrootheid der bevolking naauwkeurig en in de bijzonderheden te bepalen. Zoo veel, intusschen, weet men met zekerheid, dat er eene ontzettende onevenredigheid plaats heeft tusschen het getal der bewoneren en de uitgestrektheid des gronds. In dit uitgebreide gewest, hetwelk, van het zuiden naar het noorden, eene ruimte van tusschen de vijf- en zeshonderd mijlen beslaat, had men slechts vijfduizend en eenhonderd personen van beide seksen geteld omtrent het einde der vorige eeuwe, en in den aanvang der tegenwoordige telde men er ongeveer zesduizend, de volkplanters, ten getale van tusschen de twee- en driehonderd, daaronder begrepen. Voetstappen van menschen ontmoet men alleenlijk op de kusten en in eenige belendende oorden. Het binnenland is eene onmetelijke woestijn, alwaar de elementen alleen hunne werkzaamheid en kracht oefenen. Misschien, echter, zullen de nijverheid en de moed in deze woestijn doordringen, om derzelver gelaat te veranderen. Reeds maakt de bevolking eenigen voortgang, en de woningen worden uitgezet. Landen, even nabij de Noordpool als een gedeelte van Groenland gelegen, te weten, IJsland, Finland, het noordelijke van Rusland, van Zweden en van Noorwegen, zijn reeds door den landbouw ontgonnen, en zelfs in Lapland wordt het kouter door den grond gedreven. De mensch is met het voorregt begaafd, in alle klimaten te kunnen leven; en zijne werkzaamheden, naar gelange zij zich uitbreiden, verzachten allengs den invloed des dampkrings. De Natuur, zijne regten erkennende, wijkt voor het vermogen, welk hij allerwegen oefent,
| |
| |
en levert hem nieuwe eigendommen, zelfs in de poolgewesten, naar mate hij zich vertoont, om dezelve in bezit te nemen. Eeuwen, intusschen, zijn er noodig ter voltooijinge van zoo moeijelijke omwentelingen, en ter daarstellinge van groote uitkomsten, welke, echter, altijd zeer onderscheiden blijven van dezulken, die door den arbeid verkregen worden onder eenen zachter hemel.
(Het overige hierna.) |
|