| |
Vervolg van den vierden brief van Philalethes aan Euleptos, over het dierlijk magnetismus.
De vierde graad, de toestand des slaapwandelens geheeten, dien wij evenwel met den toestand van den droom veiliger meenen te kunnen gelijkstellen, openbaart dus de sprekendste verschijnselen en, op gronden onzer kennis aangaande slaap en droom in den gezonden [normalen] staat, de eenvoudigste kenmerken van eene kunstmatig opgewekte werkzaamheid van sommige vermogens van den geest (wil en verbeeldingskracht), als een gevolg van het langzaam ontwaken van enkele zintuigen, bijzonderlijk van dat des gehoors. Bleef de in slaap gebragte lijder, bevrijd van verdere proefnemingen, aan zichzelven en den weldadigen invloed zijner natuur overgelaten, zekerlijk zou zich weldra het evenwigt der gezondheid, en de voor dat oogenblik vernietigde betrekking tusschen stof en geest, vaardig herstellen: het magnetisch proces, echter, duurt voort, en veroorzaakt hetzelfde uitwerksel, als druppelde men den uit een' natuurlijken slaap langzaam ontwakenden lijder eene genoegzame hoeveelheid heulsap in den mond, of als stelde men hem aan narcotische berookingen bloot, vermogend genoeg, om hem, zonder een' vernieuwden staat van overprikkeling en oneigenlijke zwakte te doen geboren worden, nogtans in dien staat van bedwelming te houden, die als een worstelstrijd tusschen het effect van 't middel en de zich daar tegen aankantende werkzaamheid van het stelsel der zenuwen en bloedvaten moet worden aangemerkt. De lijder zou ontwaken, doch - nu treedt de Magnetiseur tusschen beiden, en gaat
| |
| |
niet bloot meer physisch, maar ook psychisch tevens, of geestkundig, te werk. De mensch ontwaakt - niet uit zijn' slaap, dat is: niet uit zijne bewusteloosheid, maar in zichzelven! dat heet: hoezeer nog niet het vrij en onbelemmerd gebruik zijner zinnen verkregen hebbende, door wier tusschenkomst alleen hij kan opmerkzaam worden op hetgeen rondom hem plaats grijpt en in hemzelven voorvalt, verlevendigt zich echter in hem een zeker duister gevoel, eene aanvankelijk naauwelijks merkbare gewaarwording, welke door het gedeeltelijk ontwaken van sommige zintuigen veroorzaakt, door de verbeeldingskracht onderschraagd, en door het vermogen van den wil, hetwelk zich nu eerst begint te openbaren, tot eene zekere hoogte van helderheid kenbaar wordt. ‘Nihil est in intellectu, quod non prius fuerit in sensu.’ Deze stelling van aristoteles, door locke en garve zoo uitdrukkelijk gestaafd, door de theorie van den slaap zoo proefondervindelijk bewezen, en in den geest dier hooge wijsbegeerte, welke alle menschelijke kennis van eene eerste aanschouwing afleidt, zoo ondubbelzinnig bevat; deze waarheid, mijn Vriend! drukt het zegel op onze eenvoudige verklaring van slaap en droom, van magnetische bewusteloosheid en magnetische slaapwandeling (eigenlijk en beter gezegd, droom). Het is daarom geheel verkeerd, en strijdig met onze kennis aangaande de werking van den geest en deszelfs verband met het ligchaam, wanneer men stelt: dat, zonder tusschenkomst van uitwendige zintuigen, de inwendige zin (gevoel met bewustzijn) - en de mensch dus, als 't ware, oorspronkelijk in zichzelven ontwaakt.
De onwrikbare band, die het redelijk voorwerp aan eeuwig vaste wetten van geregelde orde en zamenhang gekluisterd houdt, wordt door geenerlei oorzaak, van wat aard ook, vernietigd of verbroken. De Natuur gaat haren weg langs vaste en geregelde trappen; er vindt eene opvolging in alles plaats; zij zelve gedoogt geene sprongen, en doet haar duurzaam verband aan den bedriegelijken ta- | |
| |
lisman van een zoogenaamd Dierlijk Magnetismus, aan een ellendig uitbroeisel van ontstelde hersenen, geenszins onderworpen zijn.
De lijder ontwaakt eenigermate uit zijne doffe gevoelloosheid, even als hij uit den gewonen slaap, doorgaans tijdens den nanacht, ten deele ontwaakt. Nu erlangen de uitwendige zintuigen, die eerste rustpunten, waar zich uitwendige prikkels op handhaven, en wel bijzonderlijk het zintuig van 't gehoor, voor een gedeelte hunne natuurlijke opwekbaarheid. Zinnelijke behoeften doen zich, hoezeer duister ook, gevoelen. De mansch droomt van water, en bespeurt bij zijn ontwaken een' hevigen dorst; het kind heeft een ongelukje in 't bed, en betuigt schreijende des ochtends, dat het in den droom geschied zij. De huishoudelijke bezigheden in den vroegen morgen, het geraas op de straat, het luiden van klokken treft het alreeds ten deele vatbaar (opwekbaar) geworden zintuig des gehoors; het zintuig deelt den slaauwen indruk als een' organischen prikkel aan het zenuwvocht mede; het duister gevoel nu, als een dynamische prikkel, werkt op de verbeeldingskracht, als op het meest opwekbaar vermogen van den geest, en, aan de willekeur eener speelzieke en bedriegelijke fantasie onderworpen zijnde, verwart en vereenigt zich de gewaarwording, door overeenstemming, opvolging en zamenvoeging van voorstellingen, tot een raadselachtig iets, een gebrekkig geheel.
Het is u bekend, euleptos! het kunstje, hoe men sommige lieden, welke zich in den toestand van droom bevinden, allerlei antwoorden, ja zelfs de verborgenste geheimen van hun hart, heeft weten af te lokken. Het onderscheid, nu, is alleen daarin gelegen, dat de staat, waarin zulke voorwerpen waren, natuurlijk, en de toestand van den gemagnetiseerden, gedurende het magnetisch proces, door kunstgrepen is te weeg gebragt.
Het magnetisch somnambulismus is derhalve niets anders, dan de gedeeltelijke ontwaking of terugkeering van het subjéctief bewustzijn met betrekking tot den inwendi- | |
| |
gen toestand (vita dynamica); eene geconcentreerde zinnelijkheid zou ik het noemen, vreesde ik niet mij in mijne wederlegging aan eene kabbalistische duisterheid even schuldig te maken als de apostels van het nieuwe licht in de krata repoa van mesmer. Ik geloof te kunnen volstaan met alleen nog aan te merken, dat de kunst van 't magnetiseren staande dit tijdperk, deze periode van droom, daarin bestaat: dat de Magnetiseur zijne zinnelijke betasting meer en meer vermindert en wijzigt naar de nu gestadig toenemende opwekbaarheid van 't zenuwgestel; dat hij, nu ook de lagere zielsvermogens werkzaam worden, door middel van onstoffelijke of zielsprikkels, (door de manier, waarop hij zijne vragen inrigt naar den loop, dien des lijders fantasie willekeurig neemt) de psychische behandeling te baat neemt; aan de slaauwe uitdrukking op het gelaat van het voorwerp zijn interrogatorium, om zoo te spreken, vasthecht, en langs onmerkbare omwegen deszelfs langzaam ontwakend zinnelijk en redelijk gevoel afleidt, wijzigt, en, naar eigen goedvinden en willekeur, aan hetzelve eene andere strekking geeft. Ik behoef wel niet te herhalen, dat zulks maar bij weinigen gelukt, en ook dán nog maar, wanneer, door herhaalde inbreuken op de natuurlijke energie van ziel en ligchaam, des lijders prikkelbaarheid verhoogd, zijne fantasie lijdelijk gespannen, en geheel deszelfs aanleg tot verwarring in de werkzaamheden van het zenuwgestel, door eene herhaalde oetening, hem tot gewoonte (habitueel) is geworden. Het is een nieuwe roes, waarin men den lijder stort, vóór hij nog van eene
eerste bedwelming is teruggekomen; het is het dynamische in den mensch, dat aangetast wordt, vóór dat nog het organismus zich van zijne verwarringen hersteld heeft. Doch, hoe ver men het ook hebbe weten te brengen, of men door zoodanige, zin en ziel doodende, en de energie van levenskracht en denkvermogen ondermijnende, kunsten in staat zij, den lijder op het gevoel af den stand des wijzers van een slechts oppervlakkig betast, of menigwerf niet eens betast, zak- | |
| |
uurwerk naauwkeurig te doen bepalen; of de ongelukkige, gedurende de ziekelijk overheerschende werking eener lijdelijke verbeeldingskracht, zoo als gmelin getuigt, eene zorgvuldig(?) bedekte kaart, hem tegen de hartkolk gehouden, wete te onderscheiden; met stijf toegebondene oogen vreemde en hem onbekende geschriften kunne lezen, wanneer men hem die tegen de hartkolk, of zelfs wel op een' afstand daarvan, voorhield, ja wat meer is, al waren de voorwerpen ook door een' muur van hem afgescheiden; of hij kunne weten, wat zich in de zakken van elken omstander bevinde; of hij kunne geächt worden duizend andere en soortgelijke goochelarijen meer te doen, wier optelling mij ruim zoo walgelijk ware als de wederlegging van dat gesnap, - zie, laat ik toch om zulke beuzelarij en zoo vele onbeschaamde aanvallen op het menschelijk verstand den kostelijken tijd niet verkwisten! - Het fabeltje van de kunstgrepen, welke men bij 't magnetiseren in 't algemeen, en in 't bijzonder door tusschenkomst van metalen geleiders, door zink, lood, zilver, glasplaten, enz. zou hebben in 't werk gesteld, zou ten hoogste eenige galvanische oorzaak kunnen hebben; doch ook dit zou mij uit de behandeling moeten blijken, en, ware die niet bevredigend, dan zegge men wat men wil, ik verklaar al die vertellingen voor uitwerksels van een excentriek
brein, voor beuzelarij en logentaal! - Ik waag bij deze magtspreuk niet het geringste, mijn Vriend! Gij weet, ik ben op soortgelijke dingen gevat; de kunstenaar kome, en beproeve aan mij of de voorwerpen, welke ik daartoe uitkieze, zijne denkbeeldige kunst, en - doch wat zou het gevolg zijn? - hij beöordeelde voorzeker den een met den ander als onvatbaar voor den gewijden invloed eener hoogere vereeniging met de Geestenwereld, als anti-magnetisch! - Zekerlijk stem ik u toe, dat er daadzaken zullen en kunnen te berde gebragt worden, welke, tegen het gezond verstand aan, de aanwezigheid van dergelijke verschijnsels schijnen te bevestigen, - maar ook alleen maar schijnen te bevestigen; ik zie in het
| |
| |
kunstproces van den dweependen Magnetiseur (om eens, al wat naar bedrog zweemt, ter zijde te laten) op de hoogst opwekbare en lijdelijke verbeeldingskracht van een' dweepzieken lijder niets anders, dan de werking van, voor de regtbank der Rede, twee negatieven, waarvan het gevolg echter niets minder dan affirmatief is.
Heeft de lijder gedurende den eersten graad voor- en onderwerpelijke kennis gehad; is die beneveld geworden staande den tweeden graad, of den toestand der sluimering; uitgedoofd in den derden graad, of den toestand des slaaps; is het vermogen der verbeeldingskracht en van den wil, staande het verschijnsel van den droom, na eene gedeeltelijke ontwaking der uitwendige zintuigen, in den vierden graad werkzaam geworden; nog een' hoogeren trap bereikt hij, wanneer hem de vijfde magische kring omvat. Door toenemende krachtsinspanning van den Magnetiseur en den gemagnetiseerden, dat is: door eene voortgezette behandeling van den eersten, zoo wel op den physischen als psychischen voet, en door het voedsel, dat de laatstgenoemde min of meer willekeurig aan eene meer en meer ontvlammende verbeelding biedt, verkrijgen de symptomes van den droom eene andere en nog hoogere wijziging, en worden onder het ons bekend verschijnsel van ware slaapwandeling (somnambulismus) duidelijk kenbaar. De slaapwandelaar staat ook nog maar voor een gedeelte met de buitenwereld in verband: hebbende eene flaauwe kennis van de voorwerpen rondom hem, door een' gedeeltelijken invloed of eene gedeeltelijke tusschenkomst der uitwendige zinnen; eene kennis, die zich minder dan te voren aan het vermogen van den wil onttrekt, op herinnering gegrond, en met eene gedeeltelijke terugwerking van de lagere zielsvermogens op de spieren verbonden is. Dit laatste kenmerk onderscheidt den toestand des slaapwandelens van dien der droomen; herstellende zich gedurende het somnambulisme de vrije en willekeurige beweging der spieren van lieverleê, niet meer beteugeld wordende door ligchamelijk onvermogen, of traagheid in de
| |
| |
werkzaamheden der dierlijke huishouding. Intusschen moet men de slaapwandeling meer dan ooit bij een' zielsroes vergelijken, waarbij alleen de verbeeldingskracht het bewind voert, en aan 't onbelemmerd gebruik der hoogere zielsvermogens tijd noch gelegenheid vergunt. De hoogere ecstasis van den lijder, met den naam van clairvoyance bestempeld, bepaalt zich dus ook alleen maar tot eene denkbeeldige wereld; tot gewaarwordingen, op waan, eene duistere kennis, op eenzijdig of wederzijdsch bedrog, of op inbeelding gegrond. Kortheidshalve en opzettelijk ga ik de sprookjes van des lijders onfeilbaar bestaan en blijkbare alwetendheid gedurende dezen toestand, deszelfs sympathetische betrekking op den Magnetiseur, deszelfs antipathieën en andere fraaijigheden met stilzwijgen voorbij. Zij behooren, als zoo vele verzinsels, tot het stelsel van 't Dierlijk Magnetismus, dat, op eene echt Gothische wijze éénmaal in een' roes gevormd zijnde, niets beters te wenschen overlaat, dan dat men het nu ook, op hetzelfde spoor, eens nuchteren beredenere.
Onbetwistbaar zeker verkeert nu de gemagnetiseerde in een' staat van geestverrukking; maar dezelve wijkt van het spoor der wezenlijkheid te zeer af, dan dat zij mij niet zou te binnen brengen zekere patiente, die, in den ijlhoofdigen toestand eener gevaarlijke zogverplaatsing, op het spoor van den heiligen stephanus, den Hemel open zag, en in hare gelaatstrekken en gebaren zoo wel, als in hare woorden, de niet te beschrijven hooge kenmerken eener verheven godsdienstige verrukking ten toon spreidde. Of nu de goede lijderesse werkelijk dat heerlijk schouwspel gezien hebbe, zal wel niet behoeven onderzocht te worden.
De zesde of allerhoogste graad van kunstmatig opgewekt somnambulismus is een waardig vervolg op het voorgaande: de hoogst mogelijke potensering (zegt de apostel) van het zenuwknoopenstelsel; de meest mogelijke depontensering van het hersengestel; welke beide spheren een gestadig antagonismus zouden onderhouden. Volgens eenvou- | |
| |
dige wetten van leven en levenskracht: wetten, zekerlijk, die aan de werktuigen der spijsvertering het goddelijk vereenigingspunt van de ziel, de bron van inwendige zelfaanschouwing, van profetischc kracht (eene fievre de l'imagination) en van eene alles omvattende kennis niet willen hebben toegekend; - volgens die eenvoudige wetten, herhaal ik, zoude ik het nog voortdurend verbroken evenwigt tusschen ob- en subjectiviteit van het gevoel; ik zou dé nog gedeeltelijk sluimerende werking of den krampachtigen toestand van uitwendige zintuigen, en den overheerschenden invloed van den alles overweldigenden inwendigen zin der verbeeldingskracht, (om dien ook eens zin te noemen!) met terugwerking op de spieren, als werktuigen der beweging; dit alles, maar ook niets anders, zoude ik ten grondslag leggen mijner verklaring. - ‘Simplex sigillum veri’; of denkt gij er anders over, euleptos? - Ik zou de spelingen der fantasie, welke alleen in den normalen staat des levens ten veiligen rigtsnoer strekt van onze waarnemingen, niet in den onderbuik plaatsen; maar, derzelver bestaan en grond mij al eens willende verzinnelijken, dien zoeken in den invloed van het zenuwvocht, als een' dynamischen prikkel, op het sensorium, (waaronder ik niet alleen de hersenen, maar ook alle door het ligchaam verspreide zenuwen en vaten begrijp) beschouwd als eene verbindende
schakel tusschen zin en ziel.
Het magnetisch somnambulisme, in den hoogsten graad van zoogenaamde helderziendheid, is niets anders dan de toestand des slaapwandelens, zoo als de Natuur ons dien, ten gevolge van ongeregeldheden in de dierlijke huishouding, aanbiedt. De Kunst moge er nu op brallen, zoodanigen staat te kunnen doen geboren worden; het uitwerksel, kenbaar in de ziekelijk verhoogde prikkelbaarheid des lijders en in de verkeerde rigting, welke zijne gedachten nemen, wreekt zich vroeg of laat, ja veelal terstond, aan de verwerpelijke drijfveren van dweeperij of bedrog. Te zeer in 't oog vallend om niet dit billijk verwijt zoo veel mogelijk te willen ontwijken, wordt ons daarom een nog hoogere of
| |
| |
zevende graad, voorbedachtelijk, als nutteloos en gevaarlijk afgeschetst. De spanning van den lijder tot de hoogst denkbare hoogte gebragt wordende, zou eene volstrekte ontspanning, uitputting van de krachten des ligchaams en der ziele, en de akeligste toevallen van krankzinnigheid en verlamming, naar zich slepen. Lang genoeg reeds heeft de Magnetiseur met den eisch der Natuur, met de wetten van levenskracht en denkvermogen een zinneloos en gevaarlijk spel gedreven; eindelijk zal men haar vergunnen het evenwigt te herstellen tusschen eene werkelijke en denkbeeldige wereld, tusschen wezenlijkheid en schijn, tusschen zinnelijk en redelijk gevoel, en de harmonie der verrigtingen zal, tot zoo lang eene hernieuwde proef mogt worden in 't werk gesteld, door geen' wanklank meer van verfoeijelijke kunsten worden gestoord.
En zie hier dan, mijn Vriend! volgens belofte, de analytische beschrijving der in het Dierlijk Magnetismus kenbare graden; berustende, voor zoo ver derzelver verschijnsels waarheid behelzen, op de gewone wetten van redelijkheid en levenskracht, welke men in den mensch waarneemt. Nog éénmaal zal ik mij genoodzaakt zien uw geduld en uwe opmerkzaamheid in te roepen, wanneer ik mij namelijk bevlijtigen zal, eenige beslissende resultaten uit al het verhandelde, te dezen opzigte, af te leiden.
Geloof mij intusschen
Uw' Vriend
philalethes. |
|