| |
| |
| |
Iets, over de Russische krijgslieden, en de Kozakken, Tartaren en Kalmukken.
(Uit het Hoogduitsch.)
Peter de groote, dien het Russische rijk als tweeden schepper vereert, gaf wel zijner krijgsmagt eene nieuwe gedaante, daar hij ze op den Europischen voet inrigtte. Niettemin, echter, behield zij tot nu toe, even als de gansche natie, veel eigendommelijks, waardoor zij zich van alle overige oorlogsmagten onderscheidt.
Daar de schrijver van dit berigt lang in Rusland verkeerde, en zich naauwkeurig met den godsdienst, de zeden en gansche levenswijze dezer natie bekend maakte, zoo dacht hij zijnen landslieden door eene getrouwe afbeelding van de Russische krijgslieden geenen ondienst te doen; te meer, daar de begrippen, welke men zich van hen vormt, ten deele geheel valsch en ongegrond zijn. Dat hij hier grootendeels alleen van de gemeene Russen spreekt, behoeft gewis geene vermelding, daar de beschaafdere standen elkander bij elke natie bijna gelijk zijn.
De Russische soldaten, zoo als de Russen in het algemeen, zijn sterk, gespierd, meest middelmatig groot, en tegen den invloed van het weder zeer gehard. Vanhier dat hun de hoogste mate van warmte of koude niet hindert. In hunne kasernen wordt niet alleen ongemeen sterk gestookt, maar zij slapen ook gaarne op de, opzettelijk daartoe ingerigte, kagchel, hoedanige men in boersche vertrekken vindt, waar nog eene slaapplaats digt onder de zoldering is, en een buitenlander het van hitte naauwelijks kan uithouden. Doch dit is noodzakelijk, omdat de Russische soldaat, zoo wel als de boer, nooit in een veren-bed ligt, daaraan ook in het geheel niet gewent, maar op een bos stroo, een grove vilt (pels of huid) of slechte matras slaapt, en slechts met den pels of mantel zich bedekt.
Daar de soldaat immer geboren boer is, zoo is hij aan de leefwijze van dezen stand verkleefd, en vergenoegt zich met eenvoudig, maar rijkelijk voedsel. Hij ontvangt slechts weinig soldij, en het overige in meel en grofgebroken boekengrutte zoo rijkelijk, dat hij nog iets verkoopen kan. Een korporaalschap doet dan zamen, bakt zichzelve haar brood, kookt ook
| |
| |
hare grutte, doende daarin wat gezouten varkensreuzel, en op vastendagen lijnolie. Intusschen pleegt een soldaat de vasten gedurende eenen veldtogt niet streng te houden. Hunne gewone drank is kwas, dat overeenkomst met ons dun bier heeft. Overigens beminnen zij den brandewijn, waarvan zij veel kunnen verdragen. Zuurkool, zure agurken, gestoofde pruimen, rapen, aardappelen, zeer dik gekookte grove boekengrutte met wat boter, haring, varkensvleesch, rundvleesch, intast of ingewanden in olie of boter gebraden, zijn hunne lievelingskostjes. Liefst ziet het de soldaat, wanneer hij zich dezelven, zoodra velen in een kwartier bijeen zijn, op zijne wijze, waarbij uijen en knoflook niet gespaard mogen worden, kan toebereiden. Zij eren dan te zamen uit éénen schotel, en bedienen zich daarbij van hunne messen en houten lepels. Dat bij zoo gezond en krachtig voedsel, hetwelk hij in eene groote hoeveelheid, met veel roggenbrood, gebruikt, de Russische soldaat eene goede, bestendige gezondheid geniet, zal men ligt begrijpen.
De Rus is niet onzindelijk, maar wascht zich dagelijks verscheidene malen. De dampbaden zijn hen bijna onontbeerlijk geworden, en waar zich Russische troepen eenigen tijd ophouden, rigten zij eene badkamer aan.
Schoon de Russische boerenknapen vroegtijdig van hunne ouders of erfheeren gedurig werkzaam gehouden worden, zoo ontbreekt hun echter alle schoolonderwijs. Bijna alle soldaten zijn daarom van schrijven en lezen onkundig, en hunne godsdienst bepaalt zich tot de opvolging van kerkelijke gebruiken, groote vereering der heiligbeelden, en inachtneming van de vasten, van welke drie groote bestaan, de langste tot zeven weken toe. Bovendien zijn alle woensdagen en vrijdagen vasten, wanneer ze niet slechts geen vleesch, maar ook eijeren, melk, boter noch kaas gebruiken. Intusschen worden dezelven, gelijk reeds is opgemerkt, van de soldaten, gedurende eenen veldtogt, maar zelden onderhouden. Ieder jonggeboren Rus verkrijgt bij zijnen doop een gewijd metalen kruis, dat hij tot aan het graf aan zijnen hals draagt. Daarenboven draagt ieder soldaat nog een klein heiligbeeld (obros) bij zich, hetwelk hij, naar de inzettingen van zijnen godsdienst, in zijn kwartier, van den ingang naar het venster aan de regterhand in den hoek ophangt, om zijn morgen-, avond- en tafelgebed daarvoor
| |
| |
te verrigten. De Protestanten in Rusland hebben bevonden, dat het gezigt van een heiligbeeld in hunne vertrekken den Russen eene veel gunstiger meening van hen inboezemt; waarom men ook bij hen overal op de voor de heiligen bestemde plaatsen dezelven aantreft. Want, de eerste blik van een vromen Rus, bij het binnentreden in een vreemd vertrek, strekt zich uit, om den Heilig zijnen eerbied te betuigen, en eerst daarna de aanwezigen te groeten. Mist hij deze gelegenheid, zoo gelooft hij niet onder Christenen te zijn.
Even als alle overlge Russen, bemint ook de soldaat het gezang. Vooral in de kasernen en kwartieren, waar verscheidenen bijeen zijn, op marsch, gedurende de pauzen bij het exerceren, en in de kroegen, weergahnen nationale gezangen, welke meermaals van de toonen der balalaika, eene tweesnarige citer, of van eenen kleinen hoorn (gudok) begeleid worden. Niet zelden wordt ook de danslust daardoor opgewekt, en een of twee voeren nationale dansen uit, waarbij ze vele buigzaamheid aan den dag leggen, en er bij juichen en fluiten. Ook zijn ze groote liefhebbers van het spel, deels uit winzucht, deels voor tijdverdrijf. Bij het kaartspel bedienen zij zich van Fransche kaarten. Nationale of volksspelen zijn: het werpen van een ijzeren bout in een op den grond neergelegden ijzeren ring (swaika), het beenwerpen (babki) enz. waarmede zij zich dikwijls op de straten vermaken.
Daar de gemeene Rus, zoo als reeds gezegd is, van zijne vroegste jeugd af tot allerlei handen-arbeid gebruikt wordt, zoo verwerst hij daarin bij tijds eene zekere vaardigheid, welke hij in den soldatenstand, deels uit nood, deels om zich eenige bijverdienste aan te schaffen, nog volmaakt, door gedurig nu bij dezen dan bij dien handwerksman als knecht te arbeiden. Vandaar is het onder de Russische troepen geene zeldzaamheid, eenen soldaat aan te treffen, die te gelijk als timmerman, metselaar, schoenmaker, snijder, bakker, kok, koetsier, enz. te gebruiken is. Daardoor behoeft de Russische armee noch veldbakkerijen noch timmerlieden aszonderlijk te onderhouden, wijl onder de soldaten overvloed van voorwerpen daartoe te vinden is. Voor koetsier is bijna ieder bekwaam.
Handelen en schagcheren is eene uitstekende neiging der Russen, en strekt zich ook tot den soldatenstand uit. Op de Russische voddemarkten laten zich daarom gewoonlijk ook vele
| |
| |
soldaten vinden, welke of buit of eigendom of een en ander in commissie ten verkoop ronddragen. Wegens hunne bekwaamheden in het schagcheren, ontbreekt het den Russischen soldaat geenszins aan list, en hij weet uit alles voordeel te halen. Is hij bij eenen burger geïnkwartierd, zoo ziet hij, waaraan het ontbreekt, en helpt, waar hij kan.
Eene vriendelijke en geheel onbevreesde ontvangst en gepast onthaal verzekeren doorgaans elkeen van eenen stillen en dankbaren gast; waarbij nog komt de gestrenge krijgstucht voor den Russischen soldaat, volgens welke ook de geringste overtreding hard gestraft wordt; en men heeft, zoo hij niet stormenderhand in de stad moet indringen, zeker niets te vreezen, zoo hij slechts het zijne, dat geenszins in lekkerbeetjes bestaat, behoorlijk verkrijgt.
| |
De Kozakken.
Er zijn van dezelven Donsche, Wolgasche, Uralsche, Tschernomorsksche en meer andere, die naar de oorden worden genoemd, welke zij bewonen. Het zijn vrije volken, welke onder Russische hoogheid (bescherming, opperheerschappij) staan, en hunne eigen staatsregeling hebben. Zij zijn geenszins die ruwe menschen, welke men zich hier grootendeels onder dezen naam voorstelt, maar in de oefening van denken en handelen verder, dan men meent, gevorderd. In de hoofdsteden en aan de grenzen des rijks, even als op hunne togten buitenslands, vonden zij gelegenheid om menige belangrijke opmerking en ondervinding te verzamelen, welke zij, als menschen van gezond verstand, in hun vaderland met vrucht wisten aan te wenden. De vervaardiger dezer schets, die zelf onder de Donsche, Wolgasche en Tschernomorsksche Kozakken geweest is, kan verzekeren, dat, inzonderheid bij de eerstgenoemden, niet slechts vele nijverheid en arbeidzaamheid, maar ook welvaart en luxe in gebouwen, kleeding, huisgeraden, dan ook weelderigheid heerscht.
Ieder Kozak moet eenen bepaalden tijd of zelf krijgsdienst doen, of eenen bereden en gewapenden strijdbaren man stellen. Deze dienst wordt hun als schatting aan de kroon toegerekend. Daar deze ligte ruiterij vele gelegenheid heeft om buit te maken, zoo trekken de meeste krijgspligtigen zelven te velde. Men kan dus zeer ligt het besluit opmaken, dat de Kozakken- | |
| |
pulks (benden) geenszins uit zaamgeraapte deugnieten bestaan, en alzoo voor den burger en boer niet zoo vreesselijk zijn, als men meent. Slechts hunne ons ongewone kleeding, wapening, spraak, ja zelfs de naam Kozak, boezemen ons vreeze in.
De levenswijze der Kozakken onderscheidt zich weinig van die der Russen, zoo als hunne taal en godsdienst dezelfde is. - Zij zijn gehard en aan vermoeijenissen gewoon, zoo wel als hunne paarden. Deze zijn klein en onaanzienlijk, grootendeels noch aan haver noch aan stalling gewend. Zij worden bloot door woorden en den teugel geregeerd, en somtijds met eene korte zweep aangezet. Voorts zijn zij vlug, en kunnen het in den snelsten loop lang uithouden.
De Kozakken dragen het hoofdhaar rond afgesneden; de jongere lieden laten slechts den knevelbaard over, doch de bejaarden laten den geheelen baard wassen. Zij dragen ruige mutsen met eene gekleurde kap of bol; hunne overige kleeding heeft veel overeenkomst met de Poolsche volksdragt, die den man vaak een zeer schoon aanzien geeft. Iets zonderlings hebben de Kozakken-pulks intusschen daarin, dat ieder zich zijne kleeding zelf aanschaft, en hierin zijn eigen smaak volgt. Ook ziet men vele Kozakken, die zilveren medailles als eereteekens op de borst dragen, hetwelk bij de reguliere Russische troepen nog meermalen het geval is, omdat de Kozakken slechts weinige jaren dienen. Deze medailles zijn belooningen voor eene bevochten zege, en ieder afzonderlijke soldaat, die daaraan deel had, verkrijgt dan dat eereteeken. Heeft, derhalve, iemand vier en meer overwinningen bijgewoond, zoo draagt hij ook zoo vele medailles, die gewoonlijk niet slechts van stempel, maar ook in den vorm verschillend zijn.
Het hoofdwapen van den Kozak is de piek of lans, die dikwijls negen el lang is, en waarmede hij zeer handig weet om te gaan. Daarbenevens beschermt hem, behalve zijn paard, een snaphaan of bus, een of twee pistolen, welke hij in den gordel draagt, en de sabel. Zij zijn meestendeels van Turksche geweren voorzien, welke zij aan hunne veelvuldige veldtogten tegen deze natie te danken hebben, en die steeds de zoon van den vader erft. De officiers voeren in den krijg slechts sabel en pistolen.
In den oorlog hebben de Kozakken steeds vele pakpaarden bij zich, om, gedurende den marsch, proviand, fourage, ke- | |
| |
tels enz., ook wel buit, op dezelven te laden, en er zich, ter afwisseling, ook als rijpaarden van te bedienen. Houden zich aan eenige plaats Kozakken lange op, en is er geene stad of dorp in de nabijheid, zoo bouwen zij zich in het koude saizoen aarden hutten, in den zomer enkel hutten van stroo. Doch overnachten zij slechts onder den blooten hemel, zoo voeren zij drie, boven te zaamgebonden, vier el lange, stokken met zich, welke zij piramiedswijze tegen elkander zetten; en daaraan hangen zij niet slechts hunne ketels, om hunne grutte enz. te koken, en er vuur onder te maken, maar dezelven dienen hun ook als tentstokken, daar zij er hunnen pelsmantel (burka) over hangen, en zich daaronder nederleggen, om zich ten minste tegen de werking van wind, regen en zonnestralen eenigermate te beschutten.
| |
De Tartaren in Rusland
zijn van den Mohamedaanschen godsdienst, en worden in verscheidene volksstammen verdeeld, welke deels in vaste streken wonen, en akkerbouw, veeteelt, cultuur van boomvruchten, handel en bedrijf oefenen, deels enkel een rondzwervend herdersleven leiden. Tot de eersten behooren de Kasansche, Krimsche, Astrakansche en meer andere Tartaren; tot de laatsten, de Nogasche, Trugmenische, Kundurofsksche Tartaren, de Kirgizen enz. Hunne spraak nadert bij den eenen volksstam meer, den anderen min, tot de Turksche. Ook zij leveren, zoo als de Kalmukken en Baschkieren, hulptroepen, welken inzonderheid de buit lokt. Nogtans zijn ze tegen ongewapenden menschelijk, en zonder groote aanmatiging. Die genen, welke zich enkel met de veeteelt bezig houden, zijn ook aan het vleesch van geslagte paarden gewoon. Allen dragen kaalgeschoren hoofden; jongere lieden laten enkel den knevel, doch bejaarden den geheelen baard groeijen. Zij dragen mutsen van zeer verschillende gedaante; hunne kleeding nadert de Kozak sche; zij zijn deels met vuurroer, deels met lansen, deels met boog en pijlen, maar allen met sabels gewapend.
| |
De Kalmukken
worden gewoonlijk, even als de Tartaren, in de Kozaksche regimenten ingelijfd, en dienen met dezelven gemeenschappe- | |
| |
lijk. Zij zijn zeer listig, zonder juist wreed te zijn, aan honger en vermoeijenissen gewoon, en goedkoop te onderhouden. Zij zijn heidenen, en der Lamasche religie toegedaan. Zij onderscheiden zich bijzonder door zeer kleine oogen, stompe neuzen, breede kinnebakken, weinig baard, en zwart hoofdhaar. Zij scheren het hoofd, en laten van den schedel eene gevlochten lok naar beneden afhangen. Allen dragen kleine, ronde, gele mutsen met zwart boordsel. |
|