Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de gezondheidsbron van Cleef. Door E.J. Thomassen a Thuessink, A.L.M. Med. et Philos. Doctor, Medic. Practic. Professor aan de Akademie te Groningen.De minerale wateren verschaffen ons eene rijke bron van geneesmiddelen in die langdurige en langzame ziekten, welke het ligchaam ondermijnen, en die te zekerder hetzelve op den duur sloopen. Deze wateren bevatten vele bestanddeelen, welker scheikundige werking op het ligchaam wij wel ten deele kunnen begrijpen en verklaren, maar welker werking wij niet naar het gewigt moeten afmeten. Weinige greinen zout, zwavel, kalkaarde, zuur, ijzer enz. zijn hier door de natuur, door middel van verschillende luchtsoorten, door de warmtestof enz. zoo innig vermengd, dat geen kunst dezelve volkomen kan namaken. Hierom doen ook deze kunstige minerale wateren niet dezelfde uitwerking, die de natuurlijke te weeg brengen. Men kan zekerlijk uit de bestanddeelen, die een scheikundig onderzoek oplevert, wel eenigzins van voren de krachten der minerale wateren opmaken; wij leeren echter door de ondervinding, dat men de bijzondere kracht van elk mineraalwater in bijzondere ziekten alleen door ervaring en waarneming kan ontdekken. Bronnen, die in smaak, in chemische bestanddeelen enz. volkomen met elkander schijnen overeen te komen, hebben dikwijls in het genezen der ziekten zeer ver- | |
[pagina 74]
| |
schillende krachten; en er is bijna geene bron, welke niet, in het een of ander geval, boven de andere in deze of gene ziekte uitmunt. Het is daarom eene zaak van veel gewigt, dat de bron-artsen zich in het bijzonder toeleggen om uit te vinden, in welke bijzondere ziekten en in welke gestellen de wateren bijzonder geschikt zijn, en in welke gevallen dezelve onnut of nadeelig gevonden worden. Het is wezenlijk te bejammeren, dat men zoo weinig op deze berigten kan staat maken, en dat de krachten der bijzondere bronnen niet met meer bestemdheid en waarheid worden opgegeven. Gedurig komen ons langdurige en sukkelende ziekten voor, waarin wij gevoelen, dat de minerale wateren nuttig zouden zijn; maar wij kennen te weinig het eigendommelijke van de bronnen, zelfs van ons naburig Duitschland en Frankrijk, en zijn daardoor niet zelden in verlegenheid, werwaarts wij onze zieken zullen zenden. Bijzonder welkom was mij hierom het overzigt van den schranderen hufeland van de voornaamste bronnen van Duitschland, hetwelk met veel duidelijkheid en beknoptheid, en met de grootste onpartijdigheid, de voornaamste gezondheidsbronnen van Duitschland beschrijft, en de bijzondere gevallen naauwkeurig en bepaald aanwijst, waarin dezelve nuttig of schadelijk zijn, en ons daarenboven menigen nuttigen wenk omtrent den aard en de behandeling der chronische ziekten geeft. Ik heb daarom gemeend, dit stuk (hetwelk in verscheidene stukjes van zijn Journaal verspreid gevonden wordt) als een der meesterstukken van dezen uitmuntenden menschenvriend te moeten vertalen en uitgeven, en ik geloof dit nogmaals, zoo wel aan zieken, als aan geneesheeren, die het niet bezitten, te moeten aanprijzenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 75]
| |
Dewijl wij in ons vlakke land van deze soort van geneesmiddelen geheel verstoken zijn, en er diensvolgens altijd groote kosten vereischt worden, om de gezondheidsbronnen in verre landen te gaan bezoeken, kan men daarvan slechts bij zeer weinige en vermogende menschen gebruik maken; terwijl deze nog, om de nabijheid, zich meestal van de naburige bronnen van Aken en Spa, of van Pyrmont, bedienen. Het zal daarom, denk ik, aan mijne landgenooten niet onaangenaam zijn, dat ik hun eene nadere bron aanwijze, welke, min bekend, of liever nu geheel verwaarloosd, meestal ongebruikt blijft; daar zij, mijns inziens, dit lot geheel niet verdient. Het is, namelijk, de staalbron van het ons zoo naburige Cleef. Toen ik in de maand Julij 1813, ter herstelling mijner gezondheid, een reisje deed door de Departementen van Utrecht en Gelderland, deed ik ook een uitstap naar Cleef. Ik had dikwijls gehoord, dat op die plaats eene minerale bron was, en ik was dus begeerig die te zien. Ik zal, om met deze bron eenigzins bekend te worden, eerst met een woord over de geschiedenis van dezelve spreken, en daarna iets van derzelver krachten zeggen. De bron, die, op den afstand van een kwartier uur van de stad Cleef, aan den voet van een berg in de zoogenaamde diergaarde gevonden wordt, werd in het jaar 1741 ontdekt en beschreven door zekeren j. blankenhorn. Het volgende jaar, echter, werd die (zonder melding van den voorgaanden te maken) beschreven door den Heer schutte, Med. Dr. te Cleef, die zich de eer der ontdekking ook aanmatigde. In het jaar 1751 kwam er een breedvoerig stuk van denzelven uit, onder den titel: Het regt gebruik en de krachtige werking der Cleefsche gezondheidsbron. Onder opzigt van dezen geneesheer, werd door het toenmalig bestuur deze bron behoorlijk door pijpen afgeleid, en daar boven een koepel opgerigt, zoodat het water met meer gemak konde gebruikt worden. Op den nabijgelegen berg werd eene schoone overdekte galerij | |
[pagina 76]
| |
gemaakt, om daarin bij ongunstig weder te kunnen wandelen; terwijl in een huis, bij de bron gelegen, een warm bad werd aangelegd. Gedurende de eerste jaren had deze bron veel toeloop, en werd ook door verschillende geneesheeren aangeprezen, onder andere door d.w. linden, Abhandlung von den Mineralwasser in Cleve, (Duisburg, 1799.) en Amusemens des eaux de Cleves, 1748. Dan, allengs verviel deze bron wederom, waartoe de langdurige oorlog niet weinig toebragt; zoodat langzamerhand alles verwaarloosd werd, en de koepel, galerij enz. geheel in verval geraakten. Toen echter meer bedaarde tijden volgden, heeft de tegenwoordige regering zich deze bron weder aangetrokken. De Onderprefect van Cleef, de heer gruat, gaf aan de geneesheeren arntz en von velsen last, om op nieuw de hoedanigheden dezer bron te onderzoeken; en deze heeren gaven in de maand Augustus 1811 daaromtrent een gunstig berigt, hetwelk ik voor mij hebbeGa naar voetnoot(*). In dit stuk vinden wij vooreerst een kort scheikundig onderzoek van dit water, waaruit blijkt, dat, 1o. wanneer men bij hetzelve eenige droppen lakmoes-tinctuur doet, het rood wordt; - 2o. kalkwater, in een glas daarvan gegoten, wordt aanstonds troebel; - 3o. eenige droppen nitras argenti (salpeterzuur zilver) maken in dit water geene verandering; een klein weinig murias sodae, (keukenzout) hierin gedroppeld, veroorzaakt daarin aanstonds vlokken; - 4o. eene dergelijke indroppeling van murias barytae maakt daarin geene verandering; een droppel zwavelzuur, met zeven deelen water vermengd, en bij dit mengsel gevoegd, veroorzaakt een wit nederplofsel; - 5o. eene andere vermenging met eene oplossing van oxalium (zuringzout) maakt daarin geene verandering; - 6o. sulphas magnesiae (Engelsch zout) laat het water zoo helder, als of er niets was bijgedaan; - 7o. tinctuur van galnoten maakt het water eerst violet, en kort daarna zwart. | |
[pagina 77]
| |
Voornoemde geneesheeren trekken uit deze proeven het volgende besluit: Uit de eerste en tweede proef, dat dit water, aanstonds nadat het uit de bron geschept is, een vrij zuur bevat. Uit de derde en vierde, dat er geen zwavelof zeezoutzuur in bevat is. Daar nu in de minerale wateren zelden eenig ander zuur, als een van de drie volgende, zwavel-, zeezoutzuur en kolenzuur, gevonden wordt, moet men besluiten, dat het kolenzuur datgene is, 't welk in een vrijen staat in dit water bevat is. Zij zullen dit door nadere proeven in het vervolg bevestigen. De zesde proef toont, dat er geen vrij loogzout, noch ook met kolenzuur verbonden, in gevonden wordt. De zevende proef toont vooral, dat dit water vele ijzerdeelen bevat, en dat deze door middel van het kolenzuur in het water opgelost zijn: zoodat men stellig kan zeggen, dat het kolenzuur ijzer, (carbonas ferri) hetwelk in dit water bevat is, het voornaamste en werkzaamste gedeelte van hetzelve uitmaakt, en dat het ijzer in zulk eene hoeveelheid daarin bevat is, dat het onder de krachtigste waters van deze soort behoort, vooral daar het geene andere beginselen bevat, welke eene andere en strijdige werking uitoefenen, zoo als dit met de meeste andere minerale wateren het geval is. Tot nog toe kan men de juiste hoeveelheid ijzer, daarin bevat, niet wel bepalen. Sedert de heeren arntz en von velsen zich met het onderzoek omtrent de krachten dezer verwaarloosde bron bemoeid hebben, heeft men dezelve wederom getracht bruikbaar te maken. Men heeft den koepel, waarin de bron gevonden wordt, hersteld; de pijpen schoongemaakt, en bij dezelve een net en wel ingerigt badhuis gebouwd, waarin verschillende baden gemaakt zijn. Elk bad is voorzien van eene pijp, welke het bronwater naar het bad brengt, zoodanig dat men door eene kraan zoo veel koud bronwater daarin kan laten loopen, als men verkiest. Achter de vertrekken is een groote ketel gemetseld, die met wild of zuiver water gevuld wordt. Dit water wordt door middel van steenkolen heet ge- | |
[pagina 78]
| |
maakt, en door eene pijp, met eene kraan voorzien, ook naar ieder bad geleid; zoodat men in staat is, het minerale water met zoo veel heet water te vermengen, als men zelf goedvindt. Men kan dus dit bad, of geheel koud, of laauw, of warm, naar de verschillende omstandigheden der zieken, gebruiken. De schoone galerij, welke geheel vervallen was, wordt nu ook wederom opgemaakt en hersteld. Wat nu het water zelf betreft, ik heb hetzelve uit de bron getapt, geproefd, en onderzocht. Het vertoonde zich in een bierglas volmaakt helder en klaar; het had een sterken en voor mij onaangenamen ijzersmaak. Ofschoon het een vrij zuur bevat, en een overvloed van kolenzure deelen schijnt te hebben, had het dat aangename, prikkelende en vlugge niet, hetwelk in de wateren van Spa en Pyrmont gevonden wordt. De heer arntz deed in het glas een weinig poeder van galnoten; het water werd eerst violet, en daarna zoo zwart als inkt, ten bewijze, dat het veel ijzer bevat. Wanneer het water eenigen tijd aan de lucht is blootgesteld geweest, wordt het geel en troebel, en laat eene aanzienlijke hoeveelheid oker vallen. Het spreekt van zelve, dat ik bij eigen ondervinding van de geneeskundige krachten dezer bron niets kan zeggen. Men kan echter uit de bestanddeelen genoegzaam besluiten, dat dezelve de kracht moet bezitten, welke men aan het ijzer over het algemeen toeschrijft. Het ijzer is hier, volkomen opgelost in kolenzuur, in eene groote hoeveelheid aanwezig, en is in dezen staat bijzonder geschikt om met het bloed vereenigd te worden; terwijl er zoo veel vrij kolenzuur niet met het water vereenigd is, dat hetzelve eene sterke prikkeling en aanzetting in de vaten kan te weeg brengen. De heeren arntz en von velsen zeggen met regt, dat, daar hier het kolenzuur ijzer zeer naauw met het water verbonden is, dit water een zeer vermogend middel is in alle langdurige ziekten, die uit zwakheid voortkomen, (asthenische) wanneer | |
[pagina 79]
| |
die niet met active bloedstortingen, of met eene organische destructie van een inwendig ingewand, uit een parenchymateus maaksel bestaande, verzeld gaan. Dit water kan daarom, naar hun oordeel, nuttig zijn in alle die langdurige ziekten, die den naam van zenuwziekten dragen, als vallende ziekte, catalepsis, verlamming, hypocondrie, opstijging, melancholie, en in alle die ziekten, welke uit zwakheid der maag en ingewanden voortspruiten, als walging, benaauwdheid en opzetting der maag, duizeling en hoofdpijn, zuur, maagpijn, langdurige doorloop, trommelzucht, enz.; in verstoppingen der ingewanden, van de lever, milt, darmscheil, pijn in de nieren, en opstopping van water uit deze oorzaak; in scheurbuik, beginnende waterzucht, onvruchtbaarheid bij vrouwen, witten vloed, kwaadsappigheid, podagra, geelzucht, klierziekte, huidziekten, langdurige verzweringen, oogontsteking en verzwakking van het gezigt, langdurige tusschenpoozende koortsen, gevolgen der venerische ziekte, jicht en rheumatismus. Onlangs heeft de heer horn (in zijn Archiv) in langdurige venerische toevallen, waarin de kwik geen nut doet, of waarin dezelve te veel en onvoorzigtig gebruikt is, de staalmiddelen aangeprezen; ik geloof, dat men in dit geval de Cleefsche bron ook met nut zoude kunnen aanwenden, en zelfs boven andere staalmiddelen verkiezen. De heer schutte heeft door vele ziektegevallen het nut dezer bron aangewezen, en ook tevens de gevallen opgegeven, waarin dezelve nadeelig zoude kunnen zijn. Ik heb met een woord uit de opgaven van de heeren schutte, arntz en von velsen aangeteekend de gevallen, waarin dit water nuttig zoude kunnen zijn; en, ofschoon dit nu ook hier en daar iets overdreven zoude kunnen wezen, geloof ik echter, dat deze bron met vrucht zoude kunnen gebruikt worden. 1o. Omdat de bron het naaste bij ons land gelegen is, en de toegang tot dezelve voor ons zeer gemakkelijk en weinig kostbaar is. Cleef is slechts vijf uren van Nijmegen en acht uren van Arnhem verwijderd. Van alle kanten kan | |
[pagina 80]
| |
men derwaarts langs zeer goede en gemakkelijke wegen, en zelfs voor min vermogende menschen met zeer geschikte publieke rijtuigen, komen. 2o. Het oponthoud bij de bron is alleraangenaamst. Zij ligt in de zoogenaamde diergaarde, en is omringd van bergen, die uitgestrekte, aangename en schaduwrijke wandelingen opleveren. Gegoede lieden vinden een zeer goed, gemakkelijk en gerijfelijk oponthoud in het logement bij de bron in de diergaarde bij den heer robbers, die eene zeer goede en welvoorziene openbare tafel houdt, en waar men voor een matigen prijs zeer wel bediend wordt. De levensmiddelen zijn goedkoop; de vruchten, groenten, vleesch en visch uitstekend goed. Voor minder gegoede lieden kan de stad zelve ten oponthoud dienen, daar de bron digt bij dezelve is, en fraaije lanen en wandelwegen derwaarts leiden. 3o. De geneeskundige hulp is uitstekend goed. De heer arntz, daarbij aangestelde bron-medicus, is een vriendelijk, ijverig en bekwaam man, die in 1800 in het openbaar te Leiden tot Doctor in de geneeskunde bevorderd is. Buiten dezen heeft men nog twee artsen, de heeren von velsen en dingemans, die zich beiden met roem hebben bekend gemaakt. 4o. Deze bron heeft het voorregt, dat, ten minste vooralsnog, aldaar geene ziel en ligchaam verwoestende vermaken en spelen gevonden worden, en dat eene zeer goede verkeering, aangename wandelingen, en eene hooge en drooge lucht, zullen medewerken om de genezing te bevorderen. Ik eindig dit kort verslag met den wensch, dat velen van deze bron zullen gebruik maken, en dat daardoor vele onnutte kosten, die anders tot verre reizen noodig zijn, zullen kunnen gespaard worden. |
|