| |
Hartelijke uitboezeming bij het begin des jaars 1814.
Wij zetten ons neder, om onzen Lezers, bij de opening van het nieuwe Jaar, een welmeenend heil u! toe te roepen. Doch hoe vol van de levendigste gewaarwordingen, van de treffendste herinneringen, zijn eensslags ons hart en onze geest! Jaar op jaar begroetten wij elkander, ten minste sedert het tiende van eene eeuw, met de gewone heilwenschen, zonder dat het harte hopen, of zich in de rekking van zijn bestaan bijna verblijden kon. ô, Hoe duister, hoe akelig was inzonderheid het verschiet, en alwat ons omringde, nu twee jaar geleden! Met hoe vele zwarigheden en maar al te zeer vervuide angsten had, een jaar later, het licht te worstelen, dat, van uit het brandend Moskow, onzen geest flaauwelijk omgaf! En hoe veel, hoe verbazend veel bezitten wij thans, van hetgeen we - inderdaad meer wenschten, dan te hopen waagden! God, wiens dienaars
| |
| |
de winden zijn, die het ijs als stukken werpt, had voorheen de kracht des Heerschers vernietigd; god, die in 's menschen binnenste zijne wet heeft gegraveerd, en dezelve weet te handhaven, joeg thans zijnen schrik onder hen, die als sprinkhanen en bloedzuigers op ons en het onze aasden; en, gelijk toen, zoo werden nu vele landen en steden met overhaasting ontruimd, waar anders ieder voet gronds betwist, ieder overgebleven schat verteerd, geroofd of vernietigd zou zijn geworden. Juichen wij in deze weldaad des Almagtigen en Regtvaardigen! Juichen wij in het onschatbaar voorregt, dat de Krijg slechts een voorbijgaand verblijf op eenige onzer landstreken schijnt te zullen nemen! dat dezelve slechts hier en daar een bloedig spoor achterlaat, of een bewijs oplevert van het vreesselijke, dat wij zoo genadig ontkomen! als ware het, om het koude hart te ontvlammen, de sluimerende onverschilligheid uit haren doodelijken slaap te wekken, en ons bij den warmen dank te doen voegen, bidden, waken, strijden en offeren, zelfs onzer ledematen, gode en het Vaderland tot een welbehagelijk offer! - God, al verder, die de Koningen regeert, behield den geest der regtvaardigheid, gelijk dien der eensgezindheid, onder de Hooge Verbondenen; zoodat op ons Vaderland, als op een' vetten buit, door hen niet werd geäasd. Hij, die de uitkomsten regelt, zegende de zwakke pogingen van ons opgewekte vrijheidsvuur, en wij werden, ten grooten deele, nog onze eigene bevrijders. Zoo gaf de Algever ons onzen eigen' Vorst terug, door de liefde van allen geroepen, met de hartelijkste teederheid van allen bejegend, zoodra slechts allen duidelijk ontwaarden, dat zij in zijne liefde zouden mogen deelen. De onveranderlijke wensch van het grootste deel der Natie is vervuld; de éénig overgeblevene vrees voor wraak en wederwerking der partijschap, bij het andere deel, is verdwenen. Niet de naam slechts, de leeftijd van
willem den eersten keert terug, toen Roomsch en Onroomsch, gelijk nu zoogenaamde Patriot en Oranjevriend, het vreemde juk gelijkelijk vervloekten, en den Vader des Vaderlands met eene zelfde liefde aankleefden. De onderdrukking zelve heeft dit geluk voorbereid, dat, zoo lang eenige schijn van vrijheid ons was overgebleven, (in den jare 1799 b.v.) nog niet tot volle rijpheid was gekomen; en de wijsheid des Vorsten voltooit en plukt werkelijk dit keurig ooft, door de verkondiging van vergiffenis en vergetelheid, van liefde en vertrouwen allen zijnen landgenooten, allen zijnen mede- | |
| |
verdrukten en herstelden. Wie is hij, die nu nog - wij zeggen niet, het Fransche juk terugwenscht, maar, eenen anderen Vorst, eene andere regering verlangt? Wij willen ons wel niet vermeten, de voordeelen van onderscheidene regeringsvormen tegen elkander afte wegen, noch derzelver waarde te bepalen. Buiten tegenspraak, echter, is de ondervinding der laatste tijden, even zoo min als de dadelijke toestand van Europa en van ons Vaderland, zeer gunstig voor het zuiver Republikeinsch bestuur. En is de rampzalige verdeeldheid, die ons ten laatste in de klaauwen van een buitenlandsch Gedrogt wierp, niet het ongelukkig uitvloeisel der staatsgesteldheid van vroegere dagen, hoe gezegend deze in andere opzigten mag zijn geweest? Ja, gezag met gezag twistte aldaar, belang met belang was in strijd; de stille burger zag zich in zaken gemengd, buiten het bereik zijner bevatting geplaatst, en, door partijschap verblind, dronk men den zwijmelwijn van Frankrijks hersenschimmige leer, om den roes voor eene korte poos bot te vieren, en dien langen tijd te betreuren! - Voegen wij, bij deze voorregten der gelukkige verlossing en gouden eensgezindheid, den voortgang, door de verbondene wapenen steeds gemaakt, en vooral ook de blijde geestdrift, door Engeland, over ons, aan den dag gelegd; de welgegronde hoop en verwachting, dat onze Handel en
Zeevaart, onder begunstiging van dit gevoel des belangs en der liefde bij dien alouden en magtigen Bondgenoot, op nieuw welig zullen mogen bloeijen: wie gevoelt dan nog het hart door benaauwende zorgen geprangd, en niet veeleer voor de dankbare vreugde en de blijde verwachting wijd geöpend? wie treedt dan niet het begonnen Jaar met moed en vertrouwen in? wie schudt niet zijnen vriend met de oude hartelijkheid van het Hollandsch karakter de hand, en drukt zijne geliefden aan het luidkloppend hart? en gevoelt, wat zich niet beschrijven laat, eene wereld vol zaligheid, vol hemel en goddelijke verheffing, bij het denkbeeld: Nederland is weêr Nederland, zal het weêr in alle kracht zijn, bezit nog de eigen kiem der aloude grootheid in eene reeks van deugden!
Ja, veel, verbazend veel bezitten we dadelijk, van hetgeen, kort geleden, nog naauwelijks gehoopt of verwacht kon worden. Het onweêr, dat zoo vreesselijk dreigend op ons kwam afzakken, onzeker of het verder voortdrijven, dan wel ons geheel verpletteren zou, sloeg, door den wind gejaagd, slechts
| |
| |
hier en daar in. Enkele wolken slechts bezetten nog den gezuiverden hemel, en het gevaar van terugkeeren wordt dagelijks kleiner. Zouden wij dan op deze vlekken staren, ten einde de vreugde, de dankbaarheid en den moed in het binnenste te smoren? Zouden wij niet allen handen aan het werk slaan, om de hulk van onzen Staat, even veel in welke betrekking, den gedreigden storm te helpen doorworstelen? Zouden wij niet allen overblijfsel van oude partijzucht, wantrouwen, misgunst, morzieke ontevredenheid en bedilzucht onderdrukken en uitroeijen? Zouden wij niet mogen vooronderstellen, dat ieder Nederlander aldus gevoelt, aldus handelt en handelen zal? Zouden wij elkander met deze vrucht der geregtigheid, uit vroeger en nog geleden leed voortgesproten, niet inzonderheid mogen gelukwenschen? - Ja, oude en nooit veranderde Vriend des Huizes van oranje! alle uwe wenschen zijn overtroffen; want geheel Nederland huidigt thans dat Huis met de opregtste hartelijkheid, en hetzelve gaat u voor met de edelste wraak, kolen vuurs (der schaamte) ladende op het hoosd zijner miskenners. Ja, eerlijke, maar bedrogene, teleurgestelde, mishandelde Voorvechter van eene zaak, welker leus was Vrijheid en Vaderland! dat Vaderland is weêr vrij van buitenlandsche, van despotieke overheersching, en ook gij zegepraalt met alle uwe landgenooten, en ook gij moogt, bij de terzijdestelling van oude oneenigheden, van oude uitsluitingen en kwalijkgegronde ongelijkheden, in alle de voorregten van uwen stand, in alle de vruchten uwer verdienste en bekwaamheid, bij den algemeenen Vader des Lands deelen. IJvert dan tegen elkander in regte dankbaarheid, in bewijs dat gij niet dan het algemeene heil beöogdet, in die regt grootsche en te gelijk godsdienstige denkwijze, die wél doet en niet verwijt. Zelfs bij name zij de oude twist onbekend! Zelfs onder vriendelijken kout worde niet gedacht, wat voor de eene en de andere zaak
zou kunnen gezegd worden! Vertrouwen op het Bestuur! vertrouwen onderling! vertrouwen op de Voorzienigheid! moedig vertrouwen, dat opwekt, bezielt en aanvuurt, om, door eene laatste inspanning, het lot des Vaderlands, het geluk van Europa te helpen beslissen!
ô Ons hart, wat poogt gij dankbare gevoelens en wenschen te uiten; en het zijn gedurig opwekkingen, vermaningen en bijna waarschuwingen, die gij den Landgenoot toeroept; en
| |
| |
het zijn niet anders dan flaauwe nabootsingen van de taal des Vorsten zelv' en der eerste handhavers van onze Vrijheid! Geef, geef u liever over aan die verrukkelijke droomen, welke, door deze mannentaal verwezenlijkt, welhaast geene droomen meer zullen zijn! Schets u, schets anderen de huisselijke welvaart, den algemeenen overvloed, de onbenepen vrolijkheid, de dankbare verkleving van een gelukkig Volk aan zijn nog gelukkiger Vorst! Dat de roem van Nederland, zijne magt, zijne wijsheid, zijne deugd, de bloei zijner wetenschappen en kunsten, de verlichting en beschaving tot in zijne geringste standen, al het goede van den ouden en den nieuwen tijd te zamen levendig voor u sta, en uit onze penne vloeije! - Ja, zoodanig zij het blijde verschiet, dat zich, met dit Jaar, voor u opene, Landgenooten! Zoodanig zij de kroone, die aan deszelfs einde reeds met vollen glans schittert! Die glans vertrooste ons, bemoedige ons bij allen nog onverwonnen bezwaar! En zoo stijge dan onze dank, kan het zijn, bij dat einde van den ingetreden kring nog vrolijker tot god op, dan wij dien in dezen gezegenden tijd ten hemel zenden!
N.W.P. |
|