Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver het aanwezen van een Noordelijk vastland. Door Malte-Brun.Sedert de terugkomst van den Heere hedenstrom te Petersburg, schijnt men, in Rusland en Duitschland, meer en meer zich bezig te houden omtrent het aanwezen van een uitgebreid land ten noorden van Siberië. De genoemde reiziger heeft niet alleen de twee eilanden bezocht, tegen het voorgebergte gelegen, Sviaitoï-Noss genaamd, maar is ook, naar men verzekert, den zeeärm overgestoken, welke deze eilanden scheidt van een land, of ten minste een zeer uitgestrekt eiland, even als die twee eilanden, in den jare 1774, bezocht door den landmeter chwoinof, op aanzoek van den koopman en jager liaikhof. Dit land, op de kaarten reeds bekend bij den naam van Liaikhof-land, en door den Heer hedenstrom Nieuwsiberië genoemd, bevat vrij hooge bergen en twee aanmerkelijke rivieren; hetwelk schijnt aan te kondigen, dat het van zekere uitgebreidheid is. Men heeft er sporen van menschen en dieren gezien; doch de eerste waren slechts van Siberische jagers, die over de bevrozene zee, veelligt, zich derwaarts kunnen begeven hebben. Deze zekere ontdekking in verband beschouwende met eenige minder bewezene opmerkingen, zoude men schier gelooven, dat Nieuw-Siberië slechts een gedeelte van een uitgebreid noordelijk vastland is. De uiterste strengheid der koude, welke in Groenland, Labrador en Kanada heerscht, op breedten, welke, in Europa, en zelfs in | |
[pagina 32]
| |
Azië, eene dragelijke temperatuur genieten, (een verschijnsel, hetwelk, tot nog toe, niet heeft kunnen verklaard worden) zoude niet meer verwondering baren, indien Amerika of Groenland zich tot aan de Noordpool uitstrekte; alsdan zoude deze klomp van altijd bevrozene gronden, en uitgebreide ijsmeren en ijsgolven bevattende, een middelpunt zijn, van waar zich over de Nieuwe Wereld deze buitengemeene koude zou verspreiden. Bij deze gissing komen verscheidene onbetwistbare daadzaken: de landeigene bewoners van Groenland zijn, buiten tegenspraak, van hetzelfde ras als de Noord-Amerikaansche Esquimaux; zij hebben dezelfde taal, hetzelfde ligchaamsgestel: het is niet waarschijnlijk, dat de landverlating te water hebbe kunnen geschieden; en dewijl, daarenboven, de woningen der Groenlanders zich uitstrekken tot den 78sten graad, zonder dat het zeker blijke dat zij aldaar eindigen, blijkt het, dat er tusschen deze volkplantingen van hetzelfde ras eene gemeenschap te land plaats hebbe. Eene andere nog sterker daadzaak is de gestadige aankomst, in de oostelijke uiteinden van Siberië, van dierenkudden, inzonderheid van isatis, vossen en witte beeren, komende uit het noorden over de bevrozene zee: deze dieren verschijnen somtijds in genoegzamen getale, om in de sneeuw een spoor te maken, gelijk aan hetwelk een leger zou achterlaten: zij komen, derhalve, uit een land, uitgestrekt genoeg, om hun, gedurende een gedeelte van het jaar, voedsel te verschaffen. Bij alle deze bewijzen kan nog gevoegd worden het aanwezen van eene kust ten noordoosten van Spitsbergen, door de Hollanders, in den jare 1707, gezien, en op de meeste kaarten geteekend. De tegenwerpingen, welke zouden kunnen afgeleid worden uit de gewaande scheepstogten van eenige Hollanders, welke zich verder dan tot aan den 80ften graad breedte zouden uitgestrekt, en aldaar eene opene zee gevonden hebben, kunnen geenerlei opmerking verdienen, zoo lang er geene echte berigten omtrent zulk eenen togt ten voorschijn zijn gebragt. | |
[pagina 33]
| |
Maar, zal men zeggen, waartoe dient het, de aandacht der zeevarenden te bepalen bij een gedeelte der wereld, tot hetwelk een eeuwig ijs den toegang verbiedt, en van waar het leven voor altijd schijnt te zijn verbannen? Welk, onzer nieuwsgierigheid waardig, voorwerp zal het loon des reizigers zijn voor de gevaren, welke hij zal geloopen, voor alle de onaangenaamheden, welke hij zal verduurd hebben? Ons dunkt het niet nutteloos, dat een klein gezelschap van menschen, aan de koude van Rusland en aan het jagersleven gewoon, dit noordelijk vastland doorreize, indien het aanwezig zij. Voegzaam zonde het zijn, dat van de zijde van Siberië de eerste poging geschiedde. Niets zoude er in den weg zijn, om naar Iakoutsk, eene tamelijk levendige stad in Oost-Siberië, de werktuigen, keukengereedschappen en wapens te voeren, van welke men zich zoude willen voorzien, men zoude aldaar lieden vinden, die jaarlijks eenen togt doen naar de oevers van de IJszee, en zelfs naar de eilanden Liaikhof, van waar zij opgegraven ivoor halen. Onder deze menschen zoude men eenigen uitkiezen, tot den togt bestemd. Het zijn niet de innerlijke zwarigheden van zulk eenen togt, welke de pogingen der Denen, in Groenland gevestigd, hebben doen staken; in de natuur van den grond moet de oorzaak gezocht worden: in Groenland, zoo wel als in Nieuw-Holland, bepaalt eene keten van bergen, ongenaakbaar door hunne ruwheid en hoogte, de pogingen des reizigers bij een moeijelijken togt langs de kusten, van golf tot golf en van eiland tot eiland. Maar, wat zal men ontdekken? - Vooreerst zoude het zekerlijk van belang zijn, voor alle takken der wetenschappen, de uiteinden des Aardkloots te kennen, de ontdekking van Amerika voort te zetten, de Aardrijkskunde te volmaken, immers aan ééne zijde, als zullende de Zuidpool, waarschijnlijk, ons wel voor altoos vreemd blijven. Doch de zeer onvolkomene verhalen van de Heeren chwoïnof en hedenstrom beloven nog andere | |
[pagina 34]
| |
ontdekkingen van eene nieuwe soort en alle onze aandacht waardig. Het is bekend, dat Siberië ontzaggelijke overblijfsels bevat van heden ten dage onbekende dieren, bewoners van eene wereld, anders gesteld dan onze planeet tegenwoordig is: bekend zijn de beruchte Mammouths, eene bijzondere soort van Elefanten, die eertijds in grooten getale hebben moeten leven verre van de plaatsen, alwaar zij thans niet in het leven zouden kunnen blijven. Indien de heuvels, welke de rivieren van Siberië omzoomen, rijkelijk zijn voorzien van deze verbazende overblijfsels, geheel anders nog is het met de Liaikhof-eilanden gelegen: de ligte grond, onder de voeten des reizigers wegzakkende, vertoont allerwegen eene ontelbare menigte beenderen van Elefanten en Rhinocerossen, met die van Walvisschen vermengd; het is alsof hier het algemeene kerkhof dezer bewoneren eener Voorwereld ware: het is zelfs deze verbazende overvloed van delf-ivoor, welke de Siberiërs derwaarts lokt. Het uitgestrekte land, of Nieuw-Siberië, liggende ten noorden van die Beenderen-StraatGa naar voetnoot(*), bevat insgelijks eene groote menigte dier gedenkteekenen der omwentelingen, welke onze Aardbol ondergaan heeft; doch men vindt er, daarenboven, overblijfsels van ontzettend groote vogelen, overal elders ten uiterste zeldzame overblijfsels. De Heer hedenstrom, zegt men, heeft schachten van vederen en klaauwen medegebragt, welke alleen schijnen te hebben kunnen behooren tot vogelen, drie- of viermalen grooter dan de Condor. Dezelfde reiziger gewaagt van groote lagen versteend hout, in de gedaante van vierkante balken. Het blijkt niet duidelijk, welk een zin men aan dit onvolledig verhaal moet hechten; schier zoude men gelooven, dat de reiziger voor versteend hout hebbe aangezien kolommen van | |
[pagina 35]
| |
basalt, welke hij slechts ter loops bezigrigd had. Wat hiervan zij, waarschijnlijk is het, dat men, in deze oorden alwaar de kwijnende groeijing de rotsen niet met eene dikke korst heeft kunnen bedekken, de ingewanden der aarde, om zoo te spreken, zoude kunnen zien blootliggen; en niet alleen zoude de Mineralogie met nieuwe soorten verrijkt worden, maar de natuurkundige historie des Aardbols zoude door de kennis van onverwachte verschijnsels worden voorgelicht: de groote geraamten der bergen moeten die gewesten bedekken, alwaar geene verandering heeft kunnen ontstaan sedert de jongste omwenteling, die onzen Aardbol heeft veranderd. Misschien liggen de overblijfsels der oude korst van onze planeet aldaar verspreid op het eeuwige ijs, hetwelk, volgens eenige geleerden, den klomp van onzen Aardbol uitmaakt. Eene wenschelijke zaak is het derhalve voor de Akademiën der Wetenschappen, dat eene stoutmoedige onderneming die Aspuntwereld voor haar openzette; een schrikwekkend gebied, den eigendom van den witten Beer en den Walvisch, en waarin, waarschijnlijk, de staatkunde nimmer grensliniën zal trekken. |
|