kost mij waarlijk volstrekt geene opoffering, een land en eene stad te verlaten, waar men met de lucht eene laffe, den man onteerende verwijfdheid, en de zucht naar den schandelijksten wellust inademt. - Nergens heerscht het zedelijke en physieke kwaad zoo sterk, zoo ongestrast als hier: zelfs de schijn van deugd maakt hier belagchelijk; en hij, die belagchelijk wordt, kan in Parijs niet langer leven. Om zijne fortuin te maken, moet men hier van het grondbeginsel uitgaan, volstrekt geene grondbeginselen te hebben. - Volg mijn voorbeeld, lieve vriend! ontvlied een volk, 't welk, onder het armhartige voorwendsel van eene aangeborene ligtzinnigheid en eene natuurlijke onbestendigheid, zich met eene ongeboorde onbeschaamdheid aan elke buitensporige drift, aan elken dollen hartstogt roekeloos overgeeft, en voor 't welk ieder genot, zonder deugd of ondeugd in aanmerking te nemen, een welkom geschenk is, indien het slechts door de despotieke heerscheresse mode, of door de luim van een oogenblik, onder het een of ander aanlokkelijk gewaad, worde aangeboden. De ligtzinnigheid alleen wordt onder deze natie systematisch uitgeoefend; en ofschoon de Franschman in zijne keus van de middelen, om gelukkig te zijn, met zichzelven volstrekt onbestaanbaar (inconsequent) is, blijft hij zich echter in zijne zedelijke bedorvenheid, in zijne onverzadelijke gulzigheid naar zinnelijk genot, volkomen gelijk. - Hier heeft de hebzucht hare naauwkeurige berekeningen gemaakt, om weduwen en weezen te plunderen en te berooven: hier heeft de lichtmis zijne bijzondere theorie, volgens welke hij de deugd ondermijnt en de onschuld vermoordt: hier zijn de eerzucht, de valschheid, de verraderij, onder den naam van politique, tot eene kunst verheven; ja de manslag is eene bekwaamheid, een talent geworden, waarin men zich openlijk oefent, en waarop men zich verhoovaardigt.’
En de Heer Vertaler had in den vorigen tijd voorzeker zijn amen, ja amen! op het volgende duur betaald: ‘Dat volk is het uitvaagsel van het menschdom; met zijne verpestende zeden heeft het reeds andere volken besmet, die vroeg of laat, als zij uit hunnen zwijmel ontwaakt zijn, den Franschen naam met afgrijzen zullen noemen. God beware iederen eerlijken man voor die lage schurken!’