Alexander, Keizer aller Russen. Lierzang. Door Mr. R.H. Arntzenius. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1814. In gr. 8vo. 8 Bl. f :-5-8
Onze verwachting was, zoo toevallig als ongelukkig, wat hoog gespannen. Men weet, wat dit in onze eeuw, de eeuw van bilderdijk, loots en tollens, beduidt! Alexander, in een' Lierzang, door arntzenius bezongen, en, naar het oordeel van kenners, gelukkig, uitstekend gelukkig bezongen; hoe zou dit een en ander ons verlangend uitzigt niet hoog opgewonden hebben?
Hierom, en hierbij, viel het stukje eenigerwijze af. Hetzelve is lief, is los, is zuiver van denkbeelden. Maar, wanneer men A heeft zien tooveren met de taal, B hooren donderen met woorden, spraakwendingen en beelden; zoo veel treffends, zoo veel schoons reeds gelezen heeft, als de vaderlandsche dichtader, ook aan min vruchtbare oevers soms, heeft doen ontspruiten; als men zoo op alexander, als de ziel van het groot verbond, als den roem der Vorsten, heeft gestaard, gelijk wij deden, en nu de lier opzettelijk voor hem getokkeld wordt, - dan kan het voldoen niet gemakkelijk gaan. De Dichter vergeve ons te dezen aanzien. Zijn stuk is, op zichzelve beschouwd, waarlijk fraai. En misschien moest men dusdantge dingen altijd op zichzelven beöordeelen. Ieder heeft zijne eigen manier, zijne bijzondere verdienste, of gebrek. Deze Lierzang dartelt luchtig en vrolijk daarheen. Het is de taal der waarheid en des gezonden verstands, in bevallige versjes gehuld. De Dichter heeft het voorkomen van zijn werk met gemak te hebben voltooid; en dit vergoedt zelfs, wat aan den naauwkeurigen gang der denkbeelden en de volkomene vloeibaarheid der dichtregels hier of daar al zou mogen haperen.