| |
Memorie van den Generaal Graaf Van Hogendorp, ter wederlegging van de nadeelige gerugten en lasteringen, dewelke in veele Couranten, Nieuwspapieren en blaauwe boekjes, tegen hem uitgestrooid zijn, gedurende hij Gouverneur was van Hamburg, ten tijde van de belegering van die plaats. Te Amsterdam en in 's Hage, bij de Gebroeders van Cleef. 1814. In gr. 8vo. f :-11-:
In onze beöordeeling van het Geschiedkundig Tafereel van den waren toestand van Hamburg (Vad. Letteroeff. 1814. No. XII. bl. 526) gaven wij onzen wensch te kennen, dat de Heer van hogendorp zich van de zware beschuldigingen, hem in dat geschrift gedaan, mogt zuiveren. Thans haasten wij ons, die uitgekomene verantwoording aan te kondigen, om allen zweem van partijdigheid van ons af te weren.
| |
| |
Na in algemeene bewoordingen het ongeluk voor een' onschuldigen te hebben afgemaald, om zijnen goeden naam te zien lasteren, 't welk zelfs somtijds tot het oor van den Vorst doordringt, die, wanneer hij door woorden of zelfs gebaarden zijn misnoegen had te kennen gegeven, naderhand, van zijne dwaling teruggekomen, het kwaad zou willen, en misschien niet meer kunnen goedmaken, - verklaart de Heer van hogendorp, zich ter wederlegging van de nadeelige geruchten, op allerlei wijze tegen hem uitgestrooid, tot een eenvoudig verhaal van daadzaken te zullen bepalen.
Vooreerst heeft de Heer van hogendorp zich, schoon als Gouverneur van Hamburg daartoe geregtigd, nimmer met de finantiéle zaken dier stad bemoeid, om den wantrouwenden en ijverzuchtigen aard van den Maarschalk davoust niet voor het hoofd te stooten. Dan, de Schrijver vergune ons aan te merken, dat, wanneer hij waarlijk eenig regt van spreken had in de drukkende maatregelen, die Hamburg moesten verpletteren, hij als man van moed verpligt was, zonder eenige menschenvrees den Maarschalk althans daarover te onderhouden. Bleef dit zonder vrucht, en was er verder niets aan te doen, zoo had toch de Gouverneur zijn' pligt volbragt. Wij gelooven echter gaarne, dat men, ter juiste beöordeeling van het gedrag des Heeren van hogendorp in dit geval, niet vergeten moet, wie davoust, wie napoleon, en wat het Fransche beheer in eene stad was, die men in staat van beleg verklaard had. - Davoust wilde alles alleen doen, en dus werd de Heer van hogendorp nimmer geraadpleegd, maar ontving steeds de bevelen, om ze slechts ten uitvoer te brengen.
Vervolgens regtvaardigt zich de Heer Gouverneur, wegens het door hem uitgevaardigde (schoon niet van hem afkomstige) bevel, om de Vrouwen te doen geeselen, daarmede, dat Vrouwen het oproer (dit woord klinkt wat hard voor eene zoo heilige zaak) in Februarij 1813 begonnen hadden; dat in dit bevel slechts Vrouwen van de laagste klasse bedoeld werden; dat de straf voor de Mannen in een gelijk geval die van den dood was; eindelijk, dat de geeseling in geheel Duitschland op een dergelijk vergrijp stond; en vooral, dat ook dit bevel, gelijk alle de andere, niet van hem, maar van davoust afkomstig was. Een Artikel, omtrent deze zaak in de Legercourant des Generaals tettenborn gesteld, en hier
| |
| |
in extenso medegedeeld, is zekerlijk geheel niet malsch; men noemt daarin den Gouverneur een' der beulsknechten van davoust, spreekt van slagen, door zijne Vrouw geleden, zoo dat zij te Berlijn aan de gevolgen gestorven is, enz. Wij bekennen gaarne, dat deze toon ten uiterste onbeschaafd en onvoegzaam is; en laten even gaarne den Heere van hogendorp het regt wedervaren, dat zijn antwoord hierop de palen der welvoegelijkheid niet in het minst te buiten gaat, en dat het aangevoerde wegens zijne overledene Echtgenoote zelfs treffend en aandoenlijk is.
De Schrijver beroept zich vervolgens, ter staving van het door hem beweerde wegens zijne volstrekte lijdelijkheid onder eckmüml, op de inwoners van Hamburg zelve, op de publieke ambtenaren, de goedbezitters, de geestelijkheid, den burgerstand, de klasse des volks en der armen zelve, en vraagt hun allen, ‘of het tegen hem in alle die onderscheidene geschristen aangevoerde niet valsch is.’ Wij verlangen niets vuriger, dan deze oproeping des Schrijvers, zoo al door geene openlijke bekrachtiging, dan toch door een toestemmend stilzwijgen van de zijde der Hamburgers, aan welke deze Memorie zekerlijk niet onbekend zal blijven, beäntwoord te zien. Men weet, dat tegen de Memorie van davoust van hunne zijde sterke reclames gedaan zijn.
In het bijzonder beroept zich de gewezene Gouverneur op de Geestelijkheid, welke hij betuigt, nimmer in de Fransche taal aangesproken, veel min in die taal onbeschoft behandeld, maar zich altijd van de Hoogduitsche taal met haar bediend te hebben. Een inwendig bewijs, dat het gebruik dier tale althans onzen Schrijver zeer gemeenzaam is, vinden wij in dit boekje zelve, waarin verscheidene Germanismen, zoo als grofheid voor lompheid, langstens voor op zijn langst, en enkele andere, voorkomen. Zoo is ook, volgens den Generaal, zijn gedrag omtrent de Schouwburgen geheel verkeerd voorgesteld, en heeft hij, wel verre van de stukken te doen verminken of verbieden, vrijheid tot spelen gegeven van zoodanige, die door de Fransche Politie verboden waren. Dan, hij kon onmogelijk alles doen, wat hij wilde; de Maarschalk davoust behield, bij zijn vertrek naar het leger, het geheele oppergezag in handen, en hield onmiddellijke briefwisseling met aan den Gouverneur ondergeschikte bevelhebbers. De klagten van den
| |
| |
Heer van hogendorp deswege bleven zonder gevolg. Dit werd nog veel erger, toen davoust zich, na den slag bij Leipzig en de gebeurtenissen van November, binnen Hamburg opsloot. De Gouverneur, als Hollander, genoot toen geen vertrouwen meer, en de verwijdering werd volkomen, door de harde maatregelen van den Maarschalk ten opzigte der ongelukkige Hamburgers, die men uit de stad verdreef. Van toen af bemoeide zich de Heer van hogendorp niet meer met het bestuur, en besloot, na de heropening der gemeenschap, bij den Keizer zijne klagten in te brengen. Dus is de Gouverneur, van den 13 of 19 December af, niet verantwoordelijk voor al het gebeurde, als waaraan hij geen deel had. Door de stremming der gemeenschap bleef hij ook onkundig van het gedurende den winter in Frankrijk en elders gebeurde, (dus ook van de Omwenteling in ons Vaderland? hiervan wordt niet gesproken, doch zulks is moeijelijk te gelooven.) Aan de andere zijde wist men ook elders niet, hetgeen te Hamburg gebeurde, en verwarde dus den Gouverneur in de beschuldigingen met den Maarschalk davoust.
Nu blijft echter nog eene grieve van belang over, de wegneming der Bank, waartoe de Heer van hogendorp zich heeft laten gebruiken. Zijne verontschuldiging te dezen aanzien is kort, en hij schijnt zich op dat gewigtig punt met geene andere gronden te kunnen verdedigen, dan met de bevelen van den Maarschalk; hij erkent zelfs, nog na dien maatregel van gevoelen geweest te zijn, dat er geen ander middel overig was, dan dit, om zich het noodige te verschaffen. Wij nemen echter de vrijheid, den Heere van hogendorp, als man van eer en officier, te vragen, of hij zich tot een bevel zou verleend hebben, om bij alle de inwoners van Hamburg rond te gaan, en hen rein uit te plunderen? En dit was toch, althans volgens den Schrijver des Geschiedkundigen Tafereels van Hamburg, genoegzaam het geval in de wegneming der Bank, waarin meest alle inwoners belang hadden. Op dit punt is dus 's mans verdediging, naar ons inzien, onvolledig; en geene magt of invloed moet den braven krijgsman tot daden van berooving tegen weerlooze en onschuldige burgers kunnen bewegen. Zoo het begrip, dat de subordinatie zich zoo verre uitstrekt, moet veld winnen, is dit gewis een heilloos vooroordeel, strijdig met de waardigheid der mensche- | |
| |
lijke nature, en 't welk den krijgsman tot een ellendig, nietsbeteekenend werktuig vernedert. Men werpe ons niet tegen, dat turenne wel, uit gehoorzaamheid aan lodewijk XIV of louvois, een gedeelte der Paltz in eene woestijn verkeerde: deze daad is en blijft ook eene smet op turenne.
De verdere bijzonderheden, door den Heer van hogendorp aangevoerd, ten bewijze van zijn menschelijk gedrag, waar hij maar eenigzins de handen ruim had; van zijn terstond na de verandering in Frankrijk opgevat besluit, om met de Hollanders naar het Vaderland terug te keeren, en van zijn geschil, deswege met davoust volgehouden, - erkennen wij zeer gaarne en met blijdschap als bewijzen, dat de Fransch-Napoleontische geest, aan welks besmetting onze Landgenoot door de omstandigheden zoo buitengemeen was blootgesteld, in hem den Nederlandschen aard ten minste niet geheel hebbe kunnen uitdooven. De slotsom van dit boekje zou dus de schuld van den Heer van hogendorp geheel wegnemen, (uitgezonderd misschien in een overdreven begrip van de uitgestrektheid der militaire gehoorzaamheid): maar de stukken van het geding zijn nog niet gesloten; en, nog eens, het stilzwijgen of het antwoord der Hamburgers moet hier alles beslissen.
Ten slotte vindt men eenige echte stukken, zoo vele bewijzen van de dwingelandij der Franschen, en de briefwisseling tusschen onzen Schrijver en davoust in April en Mei II. |
|