| |
| |
| |
Dagboek eener magnetische behandeling, door Mr. P.G. van Ghert, Secretaris bij de Hertoglijke Mineralogische Societeit te Jena, en Lid van verscheiden Letterkundige Genootschappen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1814. In gr. 8vo. XLVIII en 180 Bl. f 2-4-:
De inhoud van dit werkje wordt breedvoeriger opgegeven op den Franschen titel; vindende wij in hetzelve niet alleen het dagboek der magnetische behandeling en het daarop gevolgd herstel van Mej. B***, maar tevens eene inleiding, waarin de Schrijver zijne gedachten omtrent het dierlijk magnetisme, ten minste gedeeltelijk, blootlegt, en vervolgens eenige aanmerkingen over de brieven van Philalethes, in eenige nommers onzer Letteroefeningen van 1813 en 1814 geplaatst. Wij gaan onzen lezeren van deze verschillende stukken een kort verslag, gepaard met onze aanmerkingen en bedenkingen, mededeelen.
In de inleiding houdt zich de Schrijver vooral bezig met het dierlijk magnetisme in het algemeen te verdedigen tegen dezulken, welke hetzelve buiten den kring der natuurkunde willen sluiten, en, te zeer gehecht aan eene grofzinnelijke voorstelling der dingen, het bestaan van de magnetische verschijnselen loochenen, omdat zij dezelve met hunne begrippen niet kunnen rijmen. Tevens zoekt van ghert te betoogen, dat het dierlijk magnetisme alleen door de natuurphilosophie begrepen en uit dezelve verklaard kan worden, zoo zelfs, dat hij alle waarnemingen en proeven, welke met hetzelve niet in den geest dier wijsbegeerte genomen worden, overbodig, ja zelfs nadeelig acht. Wat meer is, hij schijnt (bl. VIII) te verlangen, dat de natuurphilosophie meer algemeen verspreid, hare beginselen beter gekend en aangenomen mogen zijn, eer men zich regt met het dierlijk magnetisme bezig houde.
| |
| |
Doch hier vergat hij zeker zijn eigen motto, de gulden spreuk van cicero: opinionum commenta delet dies, naturae judicia confirmat: want dat de geheele natuurphilosophie tot de opiniones behoort, zoo goed als die van locke of eenige andere, zal ieder moeten bekennen, die slechts eenige blaadjes van de geschiedenis der wijsbegeerte gelezen heeft. Daarenboven: waarom geeft dan van ghert dit dagboek uit, en dat wel in 't Nederduitsch? werkt hij dus niet zelf de bevestiging dier zaak in ons midden tegen? Het is er toch gelukkig nog ver af, dat de heldere koppen onder ons, door den zwijmelwijn der Duitsche hyperphysik, aan 't suizelen zouden zijn.
Bij de optelling der zwarigheden, waarmede het dierlijk magnetisme, in zijne geboorte, te strijden had, vergelijkt de Schrijver het, zeer te onpas, met de koepokinenting. Deze weldadige uitvinding heeft den meesten tegenstand gevonden van den kant van het dom gemeen; het dierlijk magnetisme, daarentegen, van de geleerden. De reden hiervan is niet moeijelijk na te sporen. Zij bestaat niet daarin, dat het dierlijk magnetisme zonder eenigen toestel wordt aangewend en dus niet zinnelijk en handtastelijk genoeg is, maar veelmeer in de vreemdheid en dubbelzinnigheid der verschijnselen zelve. Mannen als lavoisier en franklin waren genoeg vertrouwd met de natuur, om in te zien, dat zij ook zonder een' bijzonderen toestel werken kan. Daarenboven, gebruikten niet juist mesmer en d'eslon een' zeer zamengestelden toestel bij hunne behandeling? een toestel, welke juist geschikt was, om de zinnelijkheid te spannen, de verbeelding op te wekken? Is het niet meer dan waarschijnlijk, dat dit alles de beöordeelaars van den weg zal hebben afgeholpen? dat zij beter hadden kunnen oordeelen en zouden geöordeeld hebben, zoo de verschijnselen van het dierlijk magnetisme hun zuiver waren voorgelegd? Van ghert zegge niet, dat dit alles niet toepasselijk is op de geleerden, welke zich tegenwoordig nog tegen het magnetismus verklaren. Deze steunen grootendeels op het gezag der Parijsche beöordeelaars; en,
| |
| |
zoo zij hierin verkeerd doen, dan is het eene verkeerdheid, aan groote vernuften eigen, welke moeijelijk laten varen, wat zij eens met volle overtuiging voor waarheid aannamen.
Hoe natuurlijk voorts aan den Schrijver, en hoe gemakkelijk ter verklaring hem de verschijnselen van het dierlijk magnetisme, vooral het zien door de hartkolk, het zien op eenen afstand, enz. ook mogen voorkomen, blijven zij ons, al nemen wij ook onze toevlugt tot eene sympathetische voorstelling, of tot het gemeenzaam gevoel, nog zeer duister. Gaarne zouden wij daarom den raad van onzen Schrijver volgen, en in de natuurphilosophie eene oplossing van dit raadsel zoeken, waren die verhevene bouwmeesters het zelve maar eens; doch, daar zij nog alle half jaar van gevoelen veranderen, willen wij ons in dien doolhof van verwarring niet begeven, welke door eene volstrekt onverstaanbare taal nog duisterder wordt.
Deze inleiding wordt besloten door een kort berigt aangaande de magnetische behandeling eener blindgeborene, welke tot eene zekere mate van helderziendheid gebragt is. Wij hadden wel gewenscht, dat hier wat nader ware omschreven, hoe het met het zien dier persoon was; of zij, in den slaap, wezenlijk zag, dan of slechts de beschrijving, welke zij van hare voorstellingen gaf, aan die in den wakenden toestand gelijk was.
Hier op volgt eene korte wederlegging der hoofdstellingen in de brieven van Philalethes. Daar van ghert het nihil est in intellectu, quod non fuerit in sensu, even stellig ontkent als Philalethes het vasthoud, is er niet ligt toenadering tusschen die twee te wachten. Gelukkig, dat die twist tot de zaak weinig afdoet. Wij erkennen met van ghert, dat Philalethes slechts zeer oppervlakkig met het dierlijk magnetisme bekend, en in de natuurkunde, vooral in die der levende natuur, zeer ten achtere is. Maar laten wij ons in dien twist niet mengen, en ons tot het dagboek zelve wenden.
Dit bevat een uitvoerig, ja al te omslagtig, en hier en
| |
| |
daar tamelijk onkiesch voorgesteld verhaal der magnetische behandeling eener Dame, welke sinds dertien jaren aan eene algemeene verzwakking, vooral der long, der maag en ingewanden, gepaard met eene volslagen werkeloosheid der huid en zeer ongeregelde menstrua, leed. De zieke werd omtrent een jaar gemagnetiseerd; wordende niet zelden de genezing door haar eigen toedoen vertraagd. Zij werd tot een' vrij hoogen graad van helderziendheid gebragt, en gaf aanleiding tot verscheidene zeer opmerkenswaardige proeven. Het eindelijk resultaat was eene, zoo van ghert zegt, volkomene genezing; hoewel zulks uit het naschrist niet duidelijk genoeg blijkt.
Men vergunne ons, eer wij nader spreken over eenige der opmerkelijkste in het werk gestelde proeven, eenige aanmerkingen, waardoor wij willen trachten onzen lezer in staat te stellen, zelven over de waarde van het verhaal te oordeelen.
Vooreerst is dit dagboek niet vrij te pleiten van vrij aanmerkelijke onnaauwkeurigheden; onnaauwkeurigheden, welke het geheele verhaal in zekeren zin twijfelachtig, ja zelfs onwaarschijnlijk maken, en waardoor het ten minste ten uiterste moeijelijk wordt, te bepalen, in hoeverre men er zich gerust op verlaten mag.
Wij vinden het dan onnaauwkeurig, dat er nergens melding gemaakt wordt van de wijze, waarop dit dagboek is vervaardigd. Het is toch bijna onmogelijk, dat iemand gesprekken en verrigtingen, welke, dagen en weken achtereen, genoegzaam op hetzelfde uitkwamen, uit het geheugen getrouw en naauwkeurig hebbe opgeteekend; en wij vinden niet, dat zulks of door den magnetiseur, of door een ander, gedurende de behandeling, geschied zij.
Onder die onnaauwkeurigheden tellen wij verder: 1o. Bl. 40 zegt de patiente, dat eene zekere, opgekomene tegenwerking 14 dagen vast zoude zitten, en 6 dagen daarna was dezelve reeds weggenomen. Bl. 49 beschrijft de patiente de schokken van het dierlijk magnetisme als voortdurend en bestendig, elders als langzaam toenemend. Bl. 56
| |
| |
zegt zij, haren toenmaligen toestand reeds acht weken vooruit gezien te hebben, daar zij naauwelijks zoo lang gemagnetiseerd en althans veel korter somnambule geweest was. Dit alles gaf zij in den slaap te kennen, en had dus betrekking op het dierlijk magnetisme. - 2o. Als men voorts bl. 5 met bl. 61 vergelijkt, ziet men, dat de lijderes, zoo zij al, in het eerst, geene magnetische vloeistof bespeurde, naderhand echter dezelve gewaar werd. Dit diende aangemerkt, vooral omdat van ghert, bl. 5, de proef opzettelijk in het werk stelt, om te ontdekken, of zij ook iets dergelijks zag; en dewijl de uitdrukking, zoogenaamde magnetische vloeistof, doet denken, dat hijzelf aan het bestaan daarvan twijfelt. - 3o. Bl. 163 wordt gemeld, dat de zieke den 14 Oct. eene purgatie innam, omdat zij sinds de laatste purgatie geene ontlasting had gehad; nu is de laatste purgatie, waarvan melding gemaakt wordt, gebruikt den 26 Julij, zoodat de zieke omtrent in drie maanden geene ontlasting had, hetwelk toch wat rijkelijk lang is. - 4o. Ook wordt er nergens opgegeven, of en in hoe verre de zieke de geneesmiddelen, welke haar zijn toegediend, zelve heeft aangewezen; terwijl men elders toch weder leest, dat zij, in haren slaap, er het nut van inzag, en derzelver gebruik gebood te verminderen of te vermeerderen; waaruit men bijna zoude opmaken, dat er iets dergelijks plaats had.
Onze tweede aanmerking is, dat men het herstel der zieke geenszins alleen aan het dierlijk magnetisme kan toeschrijven, daar zij, gedurende de behandeling, bijna gestadig geneesmiddelen gebruikte, en wel zulke, welke ieder kundig en ervaren geneesheer, in dergelijke ziekten, zal voorschrijven. De getuigenis der zieke doet weinig af, vooral daar zij zich zoo dikwijls blijkbaar vergiste. Het blijft nog altijd de vraag, of het gebruik der geneesmiddelen, zonder het dierlijk magnetisme, hier ook niet van een goed gevolg zoude geweest zijn? Wij bekennen, dat het magnetisme veel deed; doch de onzekerheid en onnaauwkeurig- | |
| |
beid van het verhaal deed ons wel eens vragen, of er niet hier en dan zoo wat hyperbole onder loopt.
De zieke werd zeker tot een' aanmerkelijken trap van helderziendheid gebragt, en scheen zelfs een genoegen te vinden met zich inwendig te beschouwen; waarin zij van de meeste andere magnetische slaapwandelaars verschilt, die zulks doorgaans ongaarne doen. Voorts waren hare beschrijvingen zeer onvolledig en oppervlakkig, en bevestigen hetgene de Schrijver in zijne inleiding aanmerkt, dat gemagnetiseerden zich, in den slaap, niet boven de oppervlakte hunner kundigheden verheffen. - Het zien op een' afstand gelukte bijna altijd, zoo wel omtrent betrekkingen der lijdereste, als omtrent vreemden. Wij hebben hier echter een aanmerkelijk onderscheid waargenomen. In het laatste geval, namelijk, was het tot duidelijk zien noodzakelijk, dat de persoon, die de vragen deed, met belangstelling en aandacht vroeg; waaruit blijkt, hetgene ook andere verschijnselen schijnen aan te duiden, dat de gemagnetiseerde de gedachten of voorstellingen van degenen, waarmede zij in een magnetisch verband staat, met bewustheid gewaar wordt. Doch in het eerste geval kon zij, door de inspanning van haren wil alleen, hare gedachten op haar belangrijke voorwerpen bepalen, b.v. op hare afwezige broeders; en dan schijnt zij ook dien lichtstraal bespeurd te hebben, waarvan men bij andere Schrijvers gewag gemaakt vindt.
Van de zwavel, welke bij de meesten een' aangenamen indruk te weeg brengt, bekwam zij hevige schokken; bl. 73. De metalen bewerkten, over het algemeen, naar haar zeggen, dezelfde aandoeningen, welke echter niet aangenaam waren, en met een gevoel van koude gepaard gingen. Koper werkte sterker dan zilver; zie bl. 34, 125, 141 en elders. Met den zeilsteen zijn slechts weinige proeven genomen; hij scheen zeer doordringend te werken; zij zag er een' blaauwen gloed uit voortstroomen; bl. 164.
Opmerkelijk is de groote aandoenlijkheid, welke de lijderes, in haren magnetischen toestand, van het onweêr
| |
| |
had, hetwelk zij zelfs beweerde, dat haar dan zeer gevaarlijk was. Eene met water gevulde gemagnetiseerde flesch, tegen hare maag gehouden, deed die onaangename werking bedaren. Men nam dan (volgens het verhaal, bl. 144) een hoorbaar stooten van het water tegen de kurk der flesch waar; doch, daar eenige beweging van het ligchaam daartoe aanleiding kan gegeven hebben, hadden wij dit gaarne wat omstandiger verhaald gezien.
Over de mededeeling der werking aan anderen, over het zien van derzelver kwalen, enz. vindt men ook het een en ander opgeteekend. Wij zouden dit alles echter belangrijker, meer afdoende keuren, indien dit dagboek meer vertrouwen inboezemde; doch wij kunnen niet ontveinzen, dat het in ons oog veel van de kleur der waarheid mist. Men vordert hier met regt meer omzigtigheid, dan bij een verhaal van dagelijksche verschijnselen. |
|