| |
De Natiën smeekende om het woord des levens, of Leerrede voor het Bijbelgenootschap, doormengd met eene menigte uittreksels, voornamelijk uit berigten en brieven, in dier voege gerangschikt, als dienen kan, om een algemeen overzigt op te leveren van den staat der Wereld, met opzigt tot het gebrek aan Bijbels, en van de pogingen, die aangewend worden, om in dat gebrek te voorzien; door J. Scott, A.M., Predikant te Hull in Engeland, Secretaris van het Bijbelgenootschap aldaar. Uit het Engelsch. Te Haarlem, bij J.L. Augustini. In gr. 8vo. 92 Bl. f :-15-:
Een breede titel, maar niet te breed voor den inhoud!
| |
| |
In langen tijd is ons geene geschiedkundige Leerrede voorgekomen, zoo ongemeen rijk in zaken, en allergewigtigste zaken. Te midden der schijnbare onverschilligheid, van de laauwheid en het verval in den Godsdienst, waarover men de Godgeleerden zoo algemeen hoort klagen, wordt ons hier een zoo aangenaam verschiet van uitstekenden lust en vreugde in, en verlangen naar, de Openbaring geöpend, dat wij met bewondering den vinger des Oneindigen daarin erkennen, en zien, dat, in weerwil van alle uitwendige beletselen en schijnbare verachtering, het Koningrijk Gods nogtans wezenlijke veroveringen maakt; maar veroveringen, dat Rijk en dien Koning waardig; stil, zonder gedruisch, zoodat men niet zegt: ‘ziet, hier of daar is het!’ maar dat het zich, ongemerkt, in de harten der menschen openbaart. Slechts een Genootschap, 't welk zich met het weldadig oogmerk bezig houdt, om dat Koningrijk, door de vermenigvuldiging van Gods woord, allerwegen uit te breiden, kan en moet dien aanwas in het groot bespeuren, daar het dien zoekt te bevorderen, en alle tegenkantingen daartegen uit den weg te ruimen.
Engeland, waar alle edele en nuttige ondernemingen met zoo veel geestdrift opgevat, en met zoo veel volharding ondersteund worden, Engeland is ook weder de moeder en kweekster van dit Genootschap, hetwelk zich bepaaldelijk daarop toelegt, den Bijbel, zonder bijgevoegde uitlegging, zoo veel mogelijk in alle bekende Volkstalen, onder alle Natiën, uit te breiden en bekend te maken. Ook in ons Vaderland is dit uitstekend weldadig plan onlangs begonnen te werken. Men zou echter mogen vragen, of de Bijbel, (vooral het Oude Verbond) kennis aan plaatselijke gewoonten en betrekkingen onderstellende, niet noodzakelijk door eenige korte ophelderingen zou dienen voorafgegaan te worden, althans voor die Volken, wier zeden en gebruiken daarvan geheel afwijken, en die niet, zoo als wij, gelegenheid gehad hebben, van jongs af daarmede gemeenzaam te worden? Mondelijk onderwijs wordt door
| |
| |
het Bijbelgenootschap mede niet ondersteld. Doch dit in 't voorbijgaan. Wij zien ook met genoegen, dat het edele Genootschap zich vooreerst meer bijzonder tot de verbreiding van het Nieuwe Testament, ja zelfs van enkele boeken daaruit, gelijk het Evangelie van joannes, bepaalt (voor de Eskimaux, zie bl. 61.)
Na eene zeer korte tekstverklaring ter inleidinge, gaat de Eerw. Schrijver over tot de ontwikkeling, eerst van het hooge gewigt des doelwits van het Genootschap, daarna van de dringende behoefte der wereld aan het voorwerp, 't welk hetzelve tracht te bereiken, en eindelijk van de vruchten, die het van zijne pogingen reeds gezien heeft. Tot een en ander gaf de tekst (Hand. XVI:8, 9, 10) gereede aanleiding. Ook de tegenwoordige wereld zoo wel, als het toenmalig Europa, heeft, door de gewijde schriften, hulpe noodig tegen de ellenden der maatschappij, troost in lijden, en de hope des eeuwigen levens. De rampen der maatschappij, in die gewesten, waar de H.S. onbekend is, zijn ontzettend. Een tasereel van de jammeren des bijgeloofs, vooral in Britsch Indië, wordt ons hier opgehangen, hetwelk wij moeite zouden hebben, voor echt te houden, zoo niet een even kundig als opregt ooggetuige, Dr. buchanan, voormaals President van het Collegie van Fort William, in Bengalen, ons dit als echt waarborgde. De eerdienst der Hindoos is zoo wreed, dat de weg, tot op vijftig mijlen afstands, nat is van de gebeenten der ongelukkige slagtoffers, die op de pelgrimaadje naar den tempel van Juggernaut (Jagranat) omkomen, hetzij door godsdienstige zelfkwellingen, hetzij door allerlei toevallen; de gieren zijn tam in dien omtrek des doods, en de roofdieren niet van daar te scheuren. Ook de zeden heeft het Evangelie verbeterd, de slavernij afgeschaft, voor den elders zoo verachten gemeenen man gezorgd, en de oorlogen verzacht. Daarop ontwikkelt men de heerlijke troostgronden, en de luisterrijke uitzigten, die de H. schriften aan de hand geven. In dit laatste stuk
laat zich de Eerw. Schrijver, misschien weggesleept door zijn onderwerp, eene
| |
| |
stelling ontvallen, die, naar ons inzien, met de Christelijke liefde, en met het denkbeeld, dat wij ons van den goeden God, die zich als Vader heeft geöpenbaard, vormen, zeer weinig strookt. ‘Indien eenige zalig worden, zonder dadelijk het Evangelie te kennen, zij kunnen nogtans alleen gezaligd worden, door dienzelfden hun onbekenden verlosser, welken het Evangelie ontdekt. (Zeer goed; doch nu:) Helaas! noch de Heilige Schrift, noch de werkelijke gesteldheid der dingen, laten ons toe te onderstellen, dat hun getal anders dan ten uiterste gering is.’ Hoe! vijf zesde des menschdoms (zie bl. 25) zijn Heidenen, Mohamedanen en Joden; en van dezen zou slechts een ten uiterste gering getal tot de zaligheid kunnen komen, buiten eene verlichting, die meestal niet in hunne magt staat? Wanneer men hierbij de millioenen voegt, die vóór de bekendwording des Christendoms geleefd hebben, en dan de eeuwigheid der straffen stelt; waar blijft dan (met eerbied gezegd) Gods onpartijdige liefde tot het Menschdom?
In de tweede plaats wordt de noodzakelijkheid der pogingen van het Bijbelgenootschap, door de menigte van Niet-Christenen, en de groote behoefte aan Bijbels, ook onder de Christenen, aangetoond. Wij zullen uit het laatste gedeelte enkele stalen opgeven. In Wales zijn 350,000 personen, die geen Engelsch verstaan, zonder Bijbels, en 300,000 zijn in Schotland bijna in hetzelfde geval, daar de Gaelische Bijbels ten uiterste zeldzaam zijn. In Ierland rekent men onder de drie millioenen inwoners naauwelijks driehonderd Bijbels. Het aantal Bijbels in het Russische Rijk met 40 millioenen inwoners wordt slechts op 6000 begroot. In China is, voor de 200,000 inwoners, die het Evangelie belijden, niet één Exemplaar der H.S. in de moedertaal, zoo min als voor de 500,000 Christen-inboorlingen op Ceylon, of de 300,000 in Malabar.
Veel aangenamer is de beschouwing van de welgelukte pogingen des Genootschaps, de begeerte der Natiën naar Bijbels, en de aanvankelijke voldoening aan dat verlangen.
| |
| |
In Engeland is de H.S. in niet minder dan 14 talen of tongvallen, en in Azië in nog 21 of 22 andere gedrukt. Bijbelgenootschappen zijn opgerigt, behalve in de Britsche Eilanden, in Zweden, Deenemarken, Pruissen, Duitschland, Zwitserland, de Vereenigde Staten van Amerika, en in Britsch Indië. In laatstgemelde land is de Bijbelvertaling door de Doopsgezinde (Baptiste) Zendelingen, vooral den braven Dr. carey, begonnen, onder opzigt des Genootschaps voortgezet, en tot vijftien Indische talen of taaltakken uitgebreid. De begeerte naar Bijbels onder Protestanten, Roomschgezinden, zelfs Heidenen, verdient bewondering. In het Europische Spanje en de Spaansche Volkplantingen in Zuid-Amerika, onder de Spaansche krijgsgevangenen, in Portugal, Italië, Sicilië, Malta, Morèa, Tunis zelfs, gaan de Bijbels met de uiterste graagte af. In het Roomschgezinde Duitschland (te Regensburg) wordt door een genootschap welmeenende Geestelijken, waaronder wij met vreugde den edelen sailer gespeld zien, de verbreiding des Bijbels onder de leeken bevorderd. Zelfs tot het bevrozene IJsland is het verlangen naar Gods woord doorgedrongen, ja eene ware behoefte, doordien die eilanders lezen en schrijven kunnen, maar van eene drukpers en boeken verstoken zijn. De Eskimaux, Hottentotten, Negers in de Volkplantingen, hebben met tranen van blijdschap en dankbaarheid de Heilige Schrift ontvangen; de laatsten leeren in de
uren, tot hunne rust bestemd, het lezen, om zich in het beste boek te kunnen oefenen. Op de Britsche Eilanden, Jersey, Ierland, Wales, is het verlangen naar den voorheen schaars verkrijgbaren Bijbel niet minder groot.
Het slot der Leerrede bevat eenen aandrang, om tot het Genootschap, elk naar zijne middelen, iets toe te brengen, daarvoor te bidden, en te letten op de teekenen der tijden; daar onze eeuw, om de woorden des Schrijvers te gebruiken, ‘boven alle, die dezelve zijn voorgegaan, gekenmerkt wordt door ijverige en welgeslaagde pogingen, om alle rangen en standen van menschen Gods woord te
| |
| |
leeren lezen, om alle natiën, geslachten, talen en volken van Bijbels in hunne moedertaal te voorzien, en Zendelingen uit te zenden, om het eeuwig Evangelie te verkondigen aan allen, die op de aarde wonen.’ Men ziet uit deze laatste zinsnede dat het Bijbelgenootschap, hoezeer met de Zendelinggenootschappen niet onmiddellijk vereenigd, nogtans met dezelve op een' goeden voet staat, en ze bijna vooronderstelt; iets, zonder hetwelk, gelijk wij boven reeds te kennen gaven, de pogingen des Genootschaps ons ook min vruchtbaar in gevolgen zouden toeschijnen. - Eindelijk toont men nog uit daakzaken aan, dat de bekendmaking des Bijbels in de moedertaal altijd een' grooten invloed op het Volk gehad heeft, en hebben moet.
Eenige zeer belangrijke geschiedkundige aanteekeningen zijn achter deze Leerrede geplaatst, welke wij, als behelzende eene gewigtige bijdrage tot de Kerkelijke Geschiedenis, ook uit dat oogpunt aan onze Lezers mogen aanbevelen. |
|